Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Zwarte mensen hebben geel bloed

De zwarte man voor de klas transpireerde hevig. Door de open ramen van het schoollokaal drong de geur binnen van vers vlas uit de fabriek naast de waterring. In de verte klonken lome en gedempte geluiden van paardenhoeven over het Beneen. Het moet daarom een dag zijn geweest in juli. De dag waarop de Grote Verwarring begon.

Achteraf bezien was de man voor de klas niet echt zwart. Hij had een donkere huid en droeg een zwart pak met een hoog gesloten overhemd. Waarom ik hem als zwart ben blijven herinneren kwam door die wonderlijke vraag met dat verbijsterende antwoord. Hij stond achter de lessenaar en zei dat we natuurlijk wisten dat blanke mensen rood bloed hebben. Daarop leunde hij ver voorover. Zijn stem daalde geheimzinnig toen hij vroeg: ‘Maar weten jullie welke kleur bloed zwarte mensen hebben?’

Het bleef even stil. Het was twee jaar na de oorlog en de allereerste keer dat een vreemdeling met een andere huidskleur het dorp bezocht. Hij was een zendeling uit ons verre Indië, had meester Louwerse gezegd. Omdat wij elke maandag drie centen mee naar school brachten – één voor de instandhouding van de School met den Bijbel, één voor het schoolreisje en één voor de zending – hadden wij er recht op te weten wat met die derde cent gebeurde. En de zwarte zendeling vertelde over kinderen zoals wij in de kampongs en de dessa’s. Over de goddeloze communisten van de Sarekat Islam en de Boedi Oetomo. Over God, Nederland, Oranje en Nederlands-Indië. En over zichzelf, een arme inlander die door genade predikant was geworden. Hij stond daar als de levende triomf van wat het christendom in onze kolonie had gebracht: beschaving. Daarop stelde hij die wonderlijke vraag: ‘Maar weten jullie welke kleur bloed zwarte mensen hebben?’

Ik stak aarzelend m’n vinger op en stamelde dat zwarte mensen waarschijnlijk ook rood bloed hebben. Hij schudde mismoedig het hoofd, greep zich vast aan de lessenaar en schalde luid: ‘Fout. Zwarte mensen hebben geel bloed.’ Hij herhaalde: ‘Zwarte mensen hebben geel bloed.’

In de hoek van het lokaal van de derde klas luisterde meester Louwerse aandachtig mee en zweeg. Op zijn gezicht was geen spoor van twijfel. Ernstig dankte hij de gast en ging voor in gebed.

Diep onder de indruk vertelde ik m’n moeder wat ik die ochtend geleerd had: ‘Zwarte mensen hebben geel bloed.’ Ze lachte, aaide me over m’n haar en zei: ‘Joh, ze houden je voor de gek.’

Sommigen noemden onze school een school van dolerenden. Ontstaan in het heetst van de schoolstrijd die generaties lang de verhoudingen op het dorp had verziekt. De vrijheid van onderwijs was vooral de vrijheid van het schoolbestuur en de schoolmeesters om de kinderen te vormen naar het beeld dat ze van zichzelf hadden.

Alles wat anders was, was vreemd en gevaarlijk. In de cathechismus, die elke maandag werd opgedreund, stond dat de paapse mis een vervloekte afgoderij was. Mogelijk, zo vertelde meester Van de Engel ons, mogelijk was Rome de antichrist die ons in het laatst der dagen zou bedreigen. Er woonden vijf rooms-katholieken op het dorp, die door ons beurtelings meewaardig en met lichte angst werden bekeken.

Aan de andere kant van het Beneen, een breed plein geplaveid met kinderhoofdjes dat later veel minder breed bleek te zijn, stond de openbare school. Lang geleden gevierendeeld na de uittocht van de ‘kleine luyden’, die later de dolerenden werden genoemd. Wij van de School met den Bijbel waren ver in de meerderheid. Wij leerden bovendien dat we gelukkiger waren omdat we geloofden, god aan onze kant hadden en uitverkoren waren. In het najaar, als het tijd was van de campagne, trokken we suikerbieten uit de wagens die voorbijreden. We hakten ze in stukken en wierpen die joelend naar de kinderen van de openbare school. ‘Heidenen, antichristenen, openbare kakkers,’ riepen we. Wij waren superieur. Voor de ingang van onze school stond bovenmeester De Feijter. Hij overzag als een veldheer het slagveld en hij zei niets.

Het gebeurde vijftig jaar geleden. Maar nog steeds denk ik dat toen het zaad van verwarring en vooroordeel een kinderziel is binnengedrongen.

Polderpers