Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Woord vooraf

Sommige herinneringen zijn zo indringend dat ze de belangstelling een levenlang blijven bepalen.

Het moet aan het eind van de jaren veertig zijn geweest want mijn vader had nog een paard en wagen. In de vakanties mocht ik met hem mee door de polders van het eiland om boodschappen te bezorgen bij de klanten. We waren hele dagen onderweg want hij had een grote uitbreng. Het paard heette Bles. Het was zo’n schonkige belgische merrie met een brede kont die elk pad kende en haar oren spitste als mijn vader tegen haar praatte. De wagen zag eruit als een hoge, gesloten, vierkante kist op vier wielen met een overstekende kap over een bok. Daarop zaten wij. Als het regende spande mijn vader een zeil zodat we droog bleven. Als het sneeuwde en koud was plooide hij een deken om me heen. Het was dezelfde deken die hij behoedzaam over het dampende lijf van Bles legde om te voorkomen dat het dier, tijdens het wachten bij een klant, te snel zou af koelen. En als het stormde, striemden wind en regen ons in het gezicht.
Op een dag in de herfstvakantie stormde het verschrikkelijk. Eén van de routes van mijn vader liep over de Zeedijk langs het Haringvliet. De rivier was hier zo breed en zo woest dat je de overkant niet kon zien. We hadden er een stuk of zes klanten die in dijkhuizen woonden en in kleine boerderijen onder aan de teen. Het water van de rivier stond tot halverwege de kruin van de dijk. Het ziedde, het bruiste, het golfde wild tegen het basalt. Flarden schuim joegen over de weg waarop wij stapvoets reden. De wagen schudde heen en weer als een gondel in een draaimolen op de kermis. Ineens stopte Bles en weigerde om verder te gaan. De ogen van het dier waren roodgekleurd van angst. Ik moet een jaar of acht zijn geweest en ik kreeg een gevoel van paniek. Draaien op de smalle dijkweg met links het water en rechts de helling was onmogelijk. Nerveus keek ik naar mijn vader. Ik zag hem nadenken. Toen gaf hij mij de leidsels, sprong van de bok, liep langs Bles naar voren en pakte het hoofd van het dier met beide handen beet. Ik zag en hoorde hoe hij zacht tegen Bles praatte, haar streelde en de oogkleppen zo vouwde dat het dier het water niet meer kon zien. Toen pakte hij het bij het bit, bleef al pratend tussen het water en het dier lopen en leidde ons enkele kilometers verder naar een stoep van de dijk de polder in.
Sindsdien ben ik nooit meer bang geweest voor het water.

Een jaar of vijf later brak de Zeedijk op zeven plaatsen en rolde een twee meter hoge golf water door de polder over ons dorp. Er verdronken eenentwintig mensen.
Het was 1 februari 1953. Ik was 13 jaar en mijn vader was al twee maanden dood.
Een houten woning werd door de golf water die door de dijken brak, opgetild en versplinterd. In het huis woonden een man, die mijn vader’s beste vriend was geweest, zijn vrouw, een dochtertje en een jongen die mijn beste vriend was. Ze zijn pas maanden later gevonden.
De hoofdingelanden en de dijkgraaf sliepen, onbewust van het gevaar. De enige die waakte was de wethouder. Hij woonde achter een slaperdijk samen met een vrouw en zeven kinderen. Hij zag het water in de sloten en vaarten onrustbarend stijgen. Hij alarmeerde de timmerman en de burgemeester. Hij worstelde met de deuren van het Verlaat tussen twee polders maar het water stond al te hoog om ze nog te kunnen sluiten. Hij maakte in hoge laarzen z’n laatste ronde door het dorp. Hij bonsde bij ons op de luiken en riep dat we naar de Ring van het dorp moesten gaan, die hoger gelegen was. Nadat hij iedereen gewaarschuwd had liep hij terug naar zijn woning. Hij spoorde zijn vrouw en kinderen aan hem onmiddellijk te volgen naar de Ring waar het veilig was. Het water liep toen al over de slaperdijk. Onderweg zijn ze in het duister in een gat van de dijk gelopen. Niemand overleefde het. Drie maanden later vond ik, tussen wrakhout in een spruitenveld, het lichaam van het jongste meisje.
Sindsdien weet ik dat het nooit meer zo erg kan worden als toen.

Polderpers