Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Het debâcle van Brakel

Bij de toegangswegen naar de polders stonden borden met welkom thuis. Politieagenten hadden de opdracht gekregen vrolijk te wuiven. Er waren bloemen van het waterschap. En op de derde dag na de terugkeer van de evacuées, viel er een brief op de mat, gericht aan de inwoners van het rivierengebied. ‘Ons gebied is op het nippertje bespaard gebleven van een dijkdoorbraak, met alle rampzalige gevolgen daarvan,’ luidde de aanhef. Er dreigde nieuw gevaar: ‘Uit de media blijkt dat actievoerders, die al jarenlang de zo nodige dijkverbetering blokkeren, zich al weer laten horen en zich blijkbaar niet bewust zijn van het feit dat zij voortdurend bezig zijn uw veiligheid te ondermijnen.’
De brief was afkomstig van de stichting Dijkverbetering Levensbelang en getekend door voorzitter mr. O.W.A. Baron van Verschuer.

De baron was lang een prominente streekbewoner geweest. Edelman op z’n eigen prachtige landgoed Marienweerd in Beesd aan de Linge. Dijkgraaf van z’n eigen waterschapje. Hereboer en jager op negenhonderd bunder. Altijd een beetje bars en gereserveerd tegenover de nouveau-riches en nouveau-autorités maar welwillend naar soortgenoten voor wie hij in de jaren negentig country-fairs organiseerde op zijn landgoed. In 1985 werd hij Kamerheer van het Koninklijk Huis, dat is zoiets als Hare Majesteits eigen adviseur voor een gebiedsdeel van het koninkrijk. Bij streekbezoeken van de vorstin stond Van Verschuer dan ook altijd vooraan.
Hij was ooit een belangrijk man binnen de Christelijk Historische Unie(CHU), een politieke partij voor hervormde protestanten. Hij werd waarnemend voorzitter van het CDA toen het CHU daarin opging. Hij zou ook voorzitter worden van de Raad van Beheer van de RABO-bank. Z’n maatschappelijk succes begon als Gedeputeerde voor dijkverzwaringen en ruilverkavelingen in de provincie Gelderland in het begin van de jaren zeventig. Hij stond toen aan het hoofd van de zogenaamde ‘doorhakkersclub’ – een gezelschap van onverbiddellijke bestuurders met als motto ‘verzwaren of verzuipen’. Van Verschuer’s nieuwe functie bij Dijkverbetering-Levensbelang had veel te maken met tanend gezag binnen eigen kring en nostalgie naar oude tijden. De brieven die hij voor en na het hoge water van februari 1995 aan de inwoners van het rivierengebied schreef, zou burgemeester Van Tellingen omschrijven als een ‘treurniswekkend’ dieptepunt: ‘Mensen worden opgejuind met argumenten die niet waar zijn.’
Kort na de brief van de baron kreeg grafisch ontwerper Gerrit Noordzij uit Tuil een klap van een plaatsgenoot omdat hij voorstander was van behoud van het oude dijkenlandschap. Bij tekenaar Willem den Ouden uit Varik werd met een luchtbuks op een raam geschoten. Den Ouden had zich verzet tegen de fantasieloze dijkverzwaringsplannen van het polderdistrict. Anonieme bellers dreigden Richard Siebers, oprichter en bestuurder van een bewonersgroep tegen vernieling van Neerijnen, te zullen verzuipen in de rivier. De drie slachtoffers van de volkswoede waren niet tegen meer veiligheid, ze waren tegen de orthodoxie waarmee polderdistricten hun plannen wilden uitvoeren.
Maar in de raad van Neerijnen had Van Verschuer sympathisanten. Fractieleider P.Scheurwater van het CDA zei: ‘Als wij nu eens met een stel Betuwse boeren naar hartje Amsterdam zouden gaan en zeggen dat ze daar de stadsvernieuwing niet goed doen. Wat zouden ze dan zeggen? Rot op. Ik veroordeel degene die slaat maar ik heb er begrip voor. Wie dat niet heeft is geen Betuwnaar.’ De VVD-er H.Jansen uit Neerijnen tilde niet zo zwaar aan de klap en de bedreigingen: ‘Een incident. In vergelijking met moord en doodslag elders is het allemal niet zo indrukwekkend. Ik ben blij dat er geen volksgericht heeft plaatsgehad. Ik was bang dat een bepaalde groep gewoon geliquideerd zou worden.’

Een groot tacticus was Van Verschuer nooit geweest. Op 8 juni 1969 zat hij als gedeputeerde van Gelderland, op het provinciehuis de eerste vergadering voor van de Coördinatiecommissie voor de dijkverzwaringen. Het korte verslag dat over de bijeenkomst verscheen was verbijsterend van eenvoud: ‘Allereerst komt nu Brakel-dorp aan de orde. Het gaat daarbij over de afbraak van 65 woningen. De vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor Monumentenzorg vraagt of vier waardevolle panden gehandhaafd kunnen worden. Van Verschuer stelt voor dat dit door het polderdistrict wordt bezien. De vergadering gaat daarmee akkoord en kan zich verenigen met het nieuwe dijktrace. De vergadering gaat voorts akkoord met het afbreken van 26 woningen aan de Waarddijk.’ Op andere plaatsen in het dorp worden nog 49 andere huizen aangewezen om gesloopt te worden.
Die zomermiddag zou, als werd een pruimeboom leeggeschud, op een holletje het besluit worden genomen om totaal 140 woningen van het dijkdorp Brakel te slopen. Eigenlijk mengden zich maar drie mensen in de discussie. Dat waren naast Van Verschuer, de dijkgraaf van het polderdistrict BommelerwaardJ.E.Stuvers en de voorzitter van de Gemeenschappelijke Regeling Dijkverbetering Gelderland, ir. H.van Rossum.

Stuvers was de ongekroonde koning van de Bommelerwaard. Hij was hoofdambtenaar bij de Cultuur Technische Dienst. Hij was de invloedrijkste bestuurder van de ruilverkavelingscommissie die het oude landschap van de Tielerwaard, de Bommelerwaard en Lek en Linge zou wegwissen. En hij was, net als Van Verschuer, lid van de Cristelijk Historische Unie.
Van Rossum was tweede kamerlid van de Staatkundig Gereformeerde Partij(SGP). In het parlement was hij negentien jaar lang de enige ingenieur met verstand van water. Hij was lid van de staatscommissie voor waterstaatswetgeving, voorzitter van de commissie voor Verkeer en Waterstaat en overtuigd dat bij elk hoog water Gods Toorn en Gods Stem sprak en dat elk moment Zijn Straffende Hand de stervelingen kon treffen. Als Van Rossum sprak zwegen de anderen stil. Dat gebeurde ook in de Coördinatiecommissie. P.Nijhoff, toen vertegenwoordiger van het Geldersch Landschap en later van Natuur en Milieu zat er ook bij. Hij zei niets. Jaren later, tijdens een bijeenkomst in Brakel toen het dorp was verwoest, zou hij zich schuldbewust herinneren: ‘Daar heb ik ook bijgezeten. Onbegrijpelijk dat we dat allemaal zonder slag of stoot hebben laten passeren.’
De strijd tegen het water was altijd vooral een protestantse aangelegenheid geweest. Brakel was daar een voorbeeld van.

Vier maanden later nadat het driemanschap over de toekomst van Brakel had beschikt, werden de eigenaars van de 140 panden in het Werkliedengebouw bijeengeroepen om te vernemen dat ze moesten verdwijnen.
Van inspraak, zoals dat in die jaren heette, was geen sprake. Tot overleg was het polderdistrict niet bereid.
Bezwaarschriften werden en gros afgewezen.
Een klaagschrift van de betrokken bewoners werd voor kennisgeving aangenomen.
In de jaren die volgden zou een van de mooiste dijkdorpen van het rivierengebied voor de helft worden weggevaagd. Dijkhuisjes, boerderijen met overstekende rieten kappen, hooibergen, de school, het oude burgemeestershuis bijgenaamd ‘de villa’, het nieuwe burgemeestershuis, het plaatselijke café, prachtige kleiputten – alles werd gesloopt. Toen ook het honderd jaar oude raadhuis ‘Ronduit’ met een mooi, breekbaar torentje op de nok, van de dijk werd verwijderd, was een cultuur historisch monument ten onder gegaan.
Het silhouet van Brakel dat Hendrik Marsman aan de overkant van de rivier zag, Ida Gerhardt zittend bij een rivierbaken ontroerde en Cas Oorthuys nog kon fotograferen, dat silhouet was een streep geworden aan de horizont. Op de plaats waar ooit Ronduit stond, kwam een bronzen beeld van een oude vrouw die haar jammerend gezicht verborg achter een opgeheven arm. De plompe, onbesuisde manier waarop Van Verschuer Brakel wegwiste van de dijk, zou ongekende gevolgen hebben. Overal in het rivierengebied kwamen actiegroepen in opstand tegen de grootheidswaan van de polderdistricten. ‘Het zijn de politiek en de waterschappen geweest die het ontstaan van actiegroepoen hebben veroorzaakt door eenzelfde ondemocratische en regenteske mentaliteit, als waarvan baron Van Verschuer nog steeds blijkt geeft,’ zou de Brakelse huisarts in ruste A.van de Beek later opschrijven.

Het was zestien jaar na de watersnoodramp van 1953. Afgezien van wat regulier onderhoud door dijkwerkers, was decennia lang vrijwel niets aan de rivierdijken gedaan. Als voorbeeld gold de zogenaamde ‘scheur van Ochten’ die al bij de hoogst bekende waterstand in 1926 gesignaleerd was maar nooit verholpen.
Via de Deltawet uit 1958 was Nederland bezig met de bouw van de Deltawerken om zich te beveiligen tegen hoog water vanuit zee. Op aandringen van ondermeer de provincies Gelderland en Overijsel nam de Tweede Kamer in 1962 een motie van het SGP-kamerlid Van Rossum aan om ook de rivierdijken te gaan verzwaren. Zo zou ook met het water uit het achterland afgerekend kunnen worden.
Met die operatie in het vooruitzicht werd nu helemaal niéts meer aan het onderhoud van de dijken gedaan. Zwakke plekken in de dijk, bekend bij iedere boer en dijkbewoner, werden niet aangepakt. Elke keer bij hoog water kwamen op dezelfde plaatsen wellen en kwellen te voorschijn. Ze werden niet aangepakt. In plaats van slechte stukken dijk onderhanden te nemen, gingen de polderdistricten zich vooral toeleggen op het opkopen van dijkhuizen en boerderijen die in de weg zouden staan – want in die jaren werd uitgegaan van één lange strakke dijk zonder bomen en zonder bebouwing. Het polderdistrict Tielerwaard liet in het begin van de jaren zeventig weten dat al 163 huizen en boerderwijen waren aangekocht en dat nog 357 panden zouden volgen. In heel Gelderland moesten tweeduizend woningen gesloopt worden. Terwijl steeds meer dijkbewoners naar nieuwe wijken in de dorpen werden verdreven, vervielen hun achtergelaten huizen tot ruïnes. Pogingen van krakers om lege woningen te bezetten werden gekeerd met draglines die gaten in daken sloegen om de huizen onbewoonbaar te maken. Terwijl het aantal bouwvallen toenam, verkrotte ook de dijk. Er vielen gaten in de basaltwering aan de buitenkant. In 1993 woonde ik ruim twintig jaar aan de Waaldijk. Voor het eerst kwam een steenzetter langs voor provisorisch herstel van het dijktalud.
Toen kwam de Coördinatiecommissie in het Huis der Provincie in Arnhem bijeen en kondigden Van Verschuer en consorten aan dat in Brakel de dijkverzwaring zou beginnen. Alleen het geld was een probleem. Negentig procent van de financiering moest komen van de rijksoverheid. Die had in die jaren de handenvol aan de financiering van de Deltawerken waarvan alleen al de Oosterscheldekering ruim zeven miljard zou gaan kosten.
Maar de Gelderse bestuurders hadden geluk. In de winter van 1970 wies het water zo hoog dat het hier en daar over de dijk dreigde te lopen. Dijkgraaf Stuvers verstond de situatie als een teken van Hogerhand. Hij verzond een telegram aan de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat drs.J.A.Bakker met de kernachtige boodschap: ‘Help, we verzuipen.’

De minister, lid van de Anti Revolutionaire Partij(ARP – een gezelschap van gereformeerde protestanten – die later met het CHU en de Katholieke Volkspartij(KVP) zou samensmelten tot het CDA) landde een paar uur later in een helicopter op de dijk van Brakel. Hij kreeg zoveel begrip dat hij de provincie en het polderdistrict Bommelerwaard toestemming gaf de dijken te verhogen. Stuvers was opgetogen: ‘Als de plannen worden uitgevoerd, zou ik een dankdienst willen houden in de St.Maartenskerk in Zaltbommel.’
De plannen wérden uitgevoerd maar dat ging zo bruut en zo autoritair dat daarna jaren van oponthoud volgden.
De oud-dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, Van Harten zou later over het optreden Van Verschuer en Stuvers zeggen: ‘Ze hebben daar in Brakel een zeer onverstandig beleid gevoerd. Het was bijna lachwekkend om te zien hoe ze op hun strepen stonden en de mensen negeerden. Daar is de zaak verziekt. Hier in de Alblasserwaard verwonderden we ons over wat er in de Bommelerwaard gebeurde. Als je trots bent op je streek dan ga je toch niet zo vreemd te keer? Je zou kunnen zeggen dat Van Verschuer en Stuvers in hun eigen graf gevallen zijn.’
Van Dijkhuizen, die tot begin 1995 gedeputeerde voor water in Gelderland was, zou de manier waarop de dijkverhogingen in Brakel ooit begonnen een ‘onvergeeflijke fout’ noemen

Alles was die aan het eind van de jaren zestig in Nederland in beweging. In Amsterdam was burgemeester mr.G.van Hall naar huis gestuurd. Het Maagdenhuis was bezet geweest en met Provo moesten de regenten een pas op de plaats maken. Maar verzet in Brakel was geen sinecure. Met vier leden van de Staatkundig Gereformeerde Partij in de raad en drie vertegenwoordigers van andere protestants-christelijke groeperingen was het dorp een symbool van godsvrucht en gezagsgetrouwheid.
Toen stond onder leiding van huisarts Van de Beek de stichting Dorp en Landschap Bommelerwaard op. Een enquete wees uit dat bijna negentig procent van de inwoners tegen afbraak van het dorp was. De politieke partij die uit de stichting voortkwam haalde meteen eenderde van alle stemmen in de gemeenteraad. Het was te laat om het dorp te redden. Maar in Herwijnen, Varik, Opijnen en Neerijnen werd het protest overgenomen. Het Tweede Kamerlid voor de PvdA dr.H.M. de Boois adopteerde het rivierengebied. Tenslotte werd in de Kamer een motie van W.Albers(PvdA) aangenomen die de komst betekende van een commissie-Rivierdijken.
Die zogenaamde ‘commissie-Becht’ bracht in 1977 een rapport uit waarin stonddat de veiligheidsnorm tegen overstroming van 1/3000 jaar kon worden teruggebracht tot 1/1250 jaar. De dijken zouden daardoor niet alleen lager kunnen. Er werd ook de idee van uitgekiende ontwerpen geïntroduceerd. Dijken konden, zo had de commissie bedacht, creatiever en doordachter worden aangelegd met minder schade voor de omgeving. Met behulp van nieuwe technieken zoals erosieschermen, damwanden en en kistdammen zouden de dijken minder volimineus hoeven te worden. En voor de eerste keer werden de begrippen natuur, cultuur en landschap genoemd.
De toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat drs.Tj.Westerp(Katholieke Volkspartij) nam de rapport mokkend in ontvangst. Hij voelde er niets voor. Het kamerlid voor de Anti Revolutionaire Partij M.W.Schakel zou de waterschappen sussend voorhouden: ‘Het rapport is louter een sterk psychologische zet. De verzwaring gaat gewoon door.’
Later, toen de werkzaamheden toch stagneerden, zou het Zeeuwse Tweede Kamerlid H.Eversdijk(CDA/CHU) in een motie eisen dat de dijkverzwaringen onverkort door zouden gaan – Becht of geen Becht. De verbetering van zeshonderd kilometer dijk moest omstreeks de eeuwwisseling zijn voltooid, vond Eversdijk. De Tweede Kamer was het met hem eens maar was niet in staat de waterschappen tot de orde te roepen.
Ook de commissie-Becht zelf maakte in de jaren nadat het rapport was verschenen geen halszaak van haar aanbevelingen. Voorzitter Becht(KVP) die burgemeester van Tilburg was geweest en de bijnaam ‘Cees de sloper’ had gekregen nadat hij dierbare plekken in de stad had laten afbreken, voelde zich weinig verbonden met de dijken. Nijhoff, die lid van de commissie was herinnerde zich: ‘Becht zat de vergadering onhandig voor. Hij wist niks van het probleem af en begreep evenmin iets van milieu en natuur. Het enige dat hij wilde was iets nieuws, een idee dat aan zou slaan. De tegenstellingen in de commissie waren groot en Becht slaagde er niet in de partijen te verzoenen. Bovendien ging alle aandacht en geld in die jaren naar de Oosterscheldekering en de stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. Rijkswaterstaat hield de hand op de knip en wilde geen geld beschikbaar stellen voor uitgekiende ontwerpen. Het was een en al laksheid, iedereen zat met de armen over elkaar.’

De aanbevelingen waarmee de commissie-Becht niettemin kwam, waren vooral te danken aan ambtenaar W. van der Klei die als secretaris optrad en een compromis formuleerde. Een minderheid in de commissie was tegen. Het onverzoenlijkst gedroeg het SGP-kamerlid Van Rossum zich, ook lid van de commissie-rivierdijken. Toen ik van Rossum later in zijn huis in Zeist ontmoette zei hij: ‘Natuurlijk was ik erop tegen en ik heb ook nooit iets ondernomen om het rapport in praktijk te brengen. Ik was een minderheid. Ik wilde het niet.’
Van Rossum zou nog jaren voorzitter blijven van de Gemeenschappelijke Regeling Dijkverbetering Gelderland. Hij zou nooit een poging doen nieuwe inzichten tot stand te brengen en het gezag met het verzet te verzoenen. Vanaf de tekentafels van de (Gelderse) polderdistricten bleven plannen komen waarin nauwelijks rekening werd gehouden met landschap en cultuur. Zo kregen in het begin van de jaren tachtig tientallen gezinnen aan de Waaldijk in Neerijnen nog een simpel briefje annex een tekening van het polderdistrict toegezonden. Met een rood kruis was aangegeven dat de woning van de geadresseerde zou worden afgebroken. Jarenlang had het polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden gedelibereerd en gestudeerd over de verzwaring van een van de mooiste dijkvakken aan de Waal, dat tussen Opijnen en Waardenburg. Maar altijd moest of de strang, een dode rivierarm aan de buitenkant, of een deel van een oud parkbos aan de binnenkant van de dijk bij Neerijnen verdwijnen. Het ontbrak het polderdistrict aan kennis en fantasie om de inwoners van het dorp tevreden te stellen. En weer rees het verzet.
Toch waren er toen al voorbeelden dat het beter kon. In de provincie Zuid-Holland had een actiegroep onder leiding van dr.F.Muller, onderzoeker aan de Erasmus-Universiteit, bereikt dat in Sliedrecht ‘uitgekiende ontwerpen’ bij de dijkverzwaring werden toegepast. In plaats van enkele honderden woningen die aanvankelijk weg moesten, hoefden er twintig afgebroken te worden. Bij die operatie werd het waterschap onder curatele geplaatst en voerde de Bouwdienst van Rijkswaterstaat (een ingenieursbureau waarin de technici die gewerkt hadden aan de Oosterscheldekering waren ondergebracht) het projekt uit. Het bleek dat damwanden en kistdammen goede alternatieven waren voor klei, stenen en zand.
Ooit vroeg ik directeur-generaal van Rijkswaterstaat ir.G. Blom, geboren en getogen in Neerijnen, waarom Gelderland toch zo traditioneel en conservatief was voortgegaan op de oude weg. Hij antwoordde diplomatiek: ‘De technische grondslagen voor de verhoging van de dijken komen van ons, daar kunnen we op beoordeeld worden. Maar een polderdistrict is verantwoordelijk voor hoe wordt verhoogd. De provincie heeft toezicht en pas dan komt de minister. Het is bestuurlijk gezien juist dat wij ons bij de uitvoering terughoudend hebben opgesteld. In elke organisatie heb je instanties die het beter en slechter doen. Ik heb er wel een mening over maar die vertel ik niet.’
In Nederlandse teksten is de ongehoorzaamheid van het lokale gezag nooit met zoveel woorden aan de orde gesteld. In het aardige boekje Water, age-old friend and foe of the Dutch, waarin door Rijkswaterstaat de strijd in de delta voor Engelse en Franse lezers werd verklaard, waren de ambtenaren openhartiger: Het was de schuld van de waterschappen die adviezen over betere oplossingen hadden genegeerd.(1)

Zo moest in 1992, vijftien jaar na de commissie Becht weer een nieuwe commissie worden geformeerd om de muur van verzet tegen de dijkverzwaringen te doorbreken. Een breed front van bewoners- en milieugroepen had zich verzameld in de stichting Red ons Rivierenlandschap. De verslaggevers Huib Goudriaan in Trouw en Marc Chavannes in NRC Handelsblad volgden het protest alert en inspireerden kamerleden. De minister van verkeer en waterstaat mevrouw J.R.H.Maij-Weggen (CDA) werd er wrevelig van: ‘De discussie gaat maar door,’ constateerde ze bits. Ze wilde aanvankelijk niets. Geen Milieu-Effectenrapportage(MER), geen kwelschermen, kistdammen of damwanden en ze wilde vooral niet ‘de geschiedenis ingaan als de minister die verantwoordelijk kon worden gesteld voor een rivierdoorbraak met doden en gewonden.’
Maar tenslotte moest ze wel instemmen met de roep van D’66, Groen Links en de PvdA voor een ‘breder maatschappelijk draagvlak’. Er kwam een commissie Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen, alias de commissie-Boertien. Die presenteerde begin 1993 dezelfde remedie als de commissie-Becht:
– De dijken konden lager en smaller worden en met veel meer fantasie worden aangelegd als uitgekiende ontwerpen werden toegepast.
– Natuur, landschap en cultuur konden voor een groot deel behouden blijven als de waterschappen de traditionele manier van verzwaren en verhogen zouden verlaten en gebruik gingen maken van nieuwe technieken.
– Burgers en gemeenten moesten veel meer worden ingeschakeld bij de voorbereidingen van de plannen.
– Er zou, bij elk plan, een verplichte Milieu Effectenrapportage(MER) moeten komen zonder formele beperkingen van lengte en doorsnede van de dijk.
De minister van Verkeer en Waterstaat vond het ineens allemaal prachtig. Ze was ‘onder de indruk’ over wat technisch mogelijk was. Ze had er zelfs een paar honderd miljoen extra voor over en vond dat de motie-Eversdijk, waarin de Tweede Kamer had geëist dat de dijkverzwaringen rondom 2000 zouden zijn afgerond, kon wachten.

Overigens was al eerder, nog voor de commissie-Boertien met haar studie begon, een poging ondernomen de onwrikbare tegenstellingen te verzoenen. Toen het plan voor Neerijnen voor de zoveelste maal op tegenstand stuitte en het polderdistrict niet capabel bleek met goede oplossingen te komen, bood de Bouwdienst aan te helpen. De Bouwdienst was het ingenieursbureau van Rijkswaterstaat. Ze had al eerder in Sliedrecht laten zien dat een dijk niet persé plomp en zwaar hoefde te zijn om toch bescherming te kunnen bieden.
Op een winteravond riep ir.W.Korf, hoofd van de afdeling Waterbouw van de Bouwdienst, alle belangengroepen bijeen in het buurthuis van Opijnen. De Unie van Waterschappen was er ook bij en die liet zich bijstaan door ingehuurde communicatie-deskundigen. Ze bleken zo slecht op de hoogte dat ze werden weggehoond. Maar met Korf wilden de bewoners- en milieugroepen wel verder gaan. Zo ontstond het proefprojekt Waaldijk-Neerijnen. Wat het polderdistrict nooit vermocht, gelukte nu: de zogenaamde ‘poort van Neerijnen’ met dijkwoningen en het café, het parkbos rondom het kasteel, de strang, het populierenbos, de molen met de molenaarswoning en een dijkmagazijn bleven gespaard.
Hetzelfde gebeurde rondom de Bomendijk aan de IJssel, een ander probleem waarop het waterschap Oost-Veluwe was stuk gelopen. Drie energieke dames hadden zich daar verzet tegen het rooien van honderden bomen voor de dijkverzwaring. Hun protest werd landelijk overgenomen. De Bomendijk werd eveneens een proefprojekt voor de Bouwdienst van Rijkswaterstaat. Door het inzetten van de nieuwste technieken lukte het grote delen van de Bomendijk en het landgoed de Poll te sparen.
Ook op het provinciehuis in Arnhem gloorde licht. Gedeputeerde Van Dijkhuizen lanceerde het Gelders Rivierdijkenplan(GRIP) waarin de voorwaarden werden omschreven voor de dijkverzwaringen. In de Dijkenkrant (die ook door de waterschappen onmogelijk zou worden gemaakt) zei hij: ‘Het wordt nu echt allemaal anders. De politiek is wakker geworden. Wij, het provinciaal bestuur, de waterschappen en ieder die bezig is met de dijken worden gedwongen het anders te doen. Er is sprake van een grote cultuuromslag.’
Er was kortom overal sprake van geruisloze verandering. Het rapport van de commissie-Boertien was daar hoogstens een bevestiging van. Tegenstanders van dijkversterkingen bestonden niet, wel tegenstanders van onfatsoenlijke versterkingen.

Toen kwam het hoge water van februari 1995 en sloegen angst, paniek en onverdraagzaamheid weer toe. Kamerleden verloren hun hoofd. Om hun electoraat niet te verliezen riepen ze maar wat. Premier Kok, onbekend met wat er in het land gebeurde, riep in een onbewaakt moment om een Deltaplan voor het rivierengebied. De stichting Dijkverzwaring Levensbelang van baron Van Verschuer stuurde desinformatie rond en kastijdde met dreigende taal degenen die bezwaarschriften en beroepen durfden te schrijven tegen de dijkverzwaringen.
In die sfeer vaardigde het kabinet in april 1995 het Deltaplan Grote Rivieren uit, voor versterking van de onveiligste dijkvakken in het stroomgebied van de Rijn en kade-aanleg aan de Maas in Limburg. Met een speciale Noodwet zou verbetering van de dijken op de meest kwetsbare plekken drastisch kunnen worden versneld. Zo’n honderd kilometer van de bijna zevenhonderd kilometer nog te versterken dijken, zouden een spoedbehandeling krijgen. Allerlei lastige procedures, zoals inspraak en milieueffectenrapportage(MER) waartegen de waterschappen altijd te hoop waren gelopen omdat die zoveel tijd vergden, werden buiten werking gesteld. Het hoge water, de evacuatie die volgde en het begrip van een argeloze bevolking voor de noodsituatie, hadden veroorzaakt wat de dijkgraven en hun medestanders altijd hadden gewild.
Voor de polderdistricten werd het spitsuur. Iedere civiel ingenieur, elk adviesbureau in Nederland werd benaderd om kennis en mankracht te leveren. ‘Als je nu nog mensen wilt ronselen zijn die eigenlijk niet meer te vinden,’ zei de directeur van Groot Maas en Waal Kok eind 1995.
Aannemers beleefden gouden jaren. In de periode van schaarste
die aanbrak konden ze vragen wat ze wilden. Volgens Kok lagen de bedragen van inschrijving tien tot twintig procent boven de aanvankelijke ramingen: ‘Er is zoveel werk dat concurrentie niet meer bestaat. Dat heeft z’n prijs maar die hebben we ervoor over. Om mensen in dienst te krijgen moeten we toeslagen betalen en zelfs dan lukt het nog niet om goed personeel
te krijgen.’
De Noodwet zou de dijkverzwaringen niet alleen kostbaarder gaan maken. Volgens ir.J.C.A.M.Bervaes, bosbouwkundige, voorzitter van de Historische Kring Bommelerwaard en streng criticus van de waterschappen, dreigde een herhaling van archaïsche situaties. Tijdens het Waterbouwdispuut in Delft in maart 1995 waarschuwde hij: ‘De controleerbaarheid door de nationale politiek van een polderdistrict dat moet gaan opereren onder de Noodwet is een heel zwaar punt. De diverse bestuurslagen zorgen voor zoveel traagheid en informatieverlies naar de politici dat de kans op naleving van de uitgangspunten van de commisie-Boertien te laat of helemaal niet gesignaleerd wordt. De polderdistricten zouden zo wel eens weer de neiging kunnen krijgen om met hun eigen bergen van zand en klei en van huizensloperij door te gaan.’
De lange mars van Brakel naar Becht en naar Boertien zou zo wel eens in versneld tempo in omgekeerde richting kunnen worden afgelegd, veronderstelde Bervaes.

Terechte argwaan. Want het waren haastige en soms goedkope decreten die de regering het rivierengebied oplegde. Toen de ministers geconfronteerd werden met woedende burgers uit het stroomgebied van de Maas, beveelden ze de oprichting van een Commissie Watersnood Maas, ook wel aangeduid als Boertien-II. Het resultaat was de aanleg van zestig kilometer kleine kades. Ze werden door hulpbisschoppen en pastores ingezegend. Maar het was een maatregel die de gevaren eerder had vergroot dan verminderd, wist ir.A.W.van der Hoek, hoofd van de afdeling waterkeringen van Rijkswaterstaat. ‘De kans op overstroming is wel verminderd maar als het water over de kades komt of de kades breken, bestaat het gevaar dat omwonenden niet op tijd kunnen wegkomen. In de praktijk betekent dat, dat mensen bij een hoge waterstand nog steeds zullen moeten worden geëvacueerd. De mensen hebben ten onrechte een gevoel gekregen veilig te zijn. Daardoor kunnen de persoonlijke gevolgen veel ernstiger worden dan in de oude situatie,’ zei hij begin 1996.
De Maas is een regenrivier die al eeuwenlang met regelmaat buiten de oevers treedt. De ondergrond bestaat uit zand en grint en laat zoveel water door dat dijken zinloos zijn. De uiterwaarden van de Maas behoren tot het natuurlijke domein van de rivier. Er is een stroomvoerend winterbed en een bergend winterbed. In dat laatste gebied had nooit gebouwd mogen worden maar het is volop gedaan. Provinciale Staten en gemeentebesturen hebben daarmee het noodlot uitgedaagd.
De Commissie Watersnood Maas stelde ook voor via grint- en zandwinning het zomerbed te verlagen. Opnieuw een schijn-oplossing. Er kan altijd weer een moment komen dat het water van de rivier het Maasdal vult.
De enige manier om te voorkomen dat huizen en gebouwen in het Maasdal nog langer onderlopen is die af te breken.
Jorissen van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat vergeleek Limburg eens met een handdoek op het strand. Als de vloed komt moet de handdoek op een andere plaats worden gelegd om niet nat te worden. Hij zei:
‘De vervreemding van mensen met het land waarin ze wonen wordt steeds groter. De rivier wordt alsmaar verder opgesloten. Hoe hoger de dijken, hoe groter de rampen die kunnen volgen. Limburg heeft geen rampenprobleem maar een overstromingsprobleem. Het probleem is daar dat de ruimtelijke ordening en het beheer van de rivier niet op elkaar zijn afgestemd. Meer dijken maakt de situatie alleem maar gevaarlijker. Er ontstaat een vals gevoel van veiligheid. Wat de overheid zou moeten doen is de mensen meer bewust maken van het gevaar dat ze altijd zullen lopen. Geef ze vooral niet het gevoel dat er geen overstromingen meer kunnen voorkomen. Limburg zal altijd een probleem blijven.’

Heel Néderland blijft een probleem. Want terwijl de zeespiegel stijgt klinkt achter de duinen het land in. De hoogste ambtenaar van Rijkswaterstaat, Blom, zei me eens: ‘Technisch kunnen we het in Nederland heel lang volhouden. Wat me bijgebleven is is het verhaal dat ik eens op een congres hoorde. Hoe zal een samenleving zich gaan gedragen die zich achter een muur van water bevindt? Er zouden dan wel eens zoveel problemen van sociaal-psychologische aard kunnen ontstaan dat uitsluitend technische oplossingen niet meer helpen.’

(1) ‘In 1975, criticisms being voiced in parliament and by the public at large concerning the approach to the strengthening of the river dikes prompted the appointment of a River Dikes Committee. This committee made recommendations on matters such as the best way to achieve the requisite level of safety using site-specific designs fot dike stregthening without inflicting unnecessary damage on valuable features of the landscape, natural environment and human heritage in the lower reaches of the rivers. Site-specific designs are dike profiles and methods of dike construction which differ from the usual bulky dike profile built of sand and clay. In practice however, the water boards paid insufficient regard to these recommandations so that criticism of dike strengtheining once again increased.’
(Uit Water, tekst Rijkswaterstaat met een voorwoord van de minister voor Verkeer en Waterstaat A.Jorritsma-Lebbink)

Polderpers