Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Als rivalen bijeen

Later zou blijken dat niemand iemand vertrouwde. De waterschappen murmureerden tegen de bemoeizucht van de provincie en voelden zich geknecht door Rijkswaterstaat. De provincie gruwde van de onbetrouwbaarheid van Rijkswaterstaat. De gemeenten trokken de deskundigheid van de waterschappen in twijfel. De commissaris van de koningin werd fijntjes op z’n plaats gezet door de burgemeester. Burgemeesters onderling twistten om de prominenste rol en ambtenaren van Rijkswaterstaat verweten de burgemeesters veel te rigide te zijn in hun uitleg van het zogenaamde ‘kritieke waterpeil’ – dat het sein zou worden voor een overhaaste evacuatie. ‘Ook al was de situatie dreigend, toch is het denkbaar dat zelfs zonder noodmaatregelen de dijk niet zou zijn bezweken,’ schreef de Rijkswaterstaat later in een analyse.

Die zondagavond openbaarde zich al meteen een conflict tussen de waterschappen onderling en tussen secretaris-coördinator Kok van het polderdistrict Groot Maas en Waal en zijn chef, de waarnemend dijkgraaf De Gaaij. Onmiddellijk na de extra vergadering op het districtshuis in Druten waren ze naar het provinciehuis in Arnhem gereden om de rampenstaf op de hoogte te stellen van het beraad van de dijkstoel. In de vergaderzaal van gedeputeerde staten troffen ze een enigszins vermoeid en onderuitgezakt gezelschap van zo’n dertig rampbestrijders dat de middag in het provinciehuis had doorgebracht.
Rondom het middaguur waren ze telefonisch op het provinciehuis ontboden voor crisisberaad dat om vijf uur zou beginnen. Er waren de burgemeesters D’Hondt van Nijmegen, mr.P.Scholten van Arnhem en E.J.van Tellingen van Tiel, in hun functie als aanvoerder van de regionale coördinatie centra. Voorts vertegenwoordigers van waterschappen, de directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat en de provincie.
De spanning had zich beperkt tot de voetbalwedstrijd Vitesse-Ajax. Voor de rest hadden ze gesomberd over de gestaag vallende regen buiten en waren ze in verwarring gebracht door faxen die alsmaar hogere waterstanden voorspelden. Toen aan het eind van de middag een stand van 16.55 boven NAP voor dinsdag werd voorspeld, besloot de Gelderse commissaris van de koningin Terlouw het gezelschap weer tot leven te wekken. Hij kondigde extra beraad aan.
De nieuwe vergadering begon om 21.00 uur. Terlouw vatte zorgelijk de situatie van de voorbijgegane dag samen en gaf het woord aan Kok. Die zette de toon. Hij sprak overtuigend en somde een reeks argumenten op over de dreiging van het wassende water. Hij had een scherpe, doordringende stem en wekte de indruk dat iedereen die er anders over dacht per definitie ongelijk had. Tenslotte zei hij niet langer in te kunnen staan voor de veiligheid van de dijken.

Op dat ogenblik, toen de spanning hoog was opgevoerd, beriep Kok zich op het rampbestrijdingsplan, het vertrouwelijk document waarvan een handjevol mensen op de hoogte was.
Kok concludeerde dat fase 3 van het rampenbestrijdingsplan in werking diende te treden.
Geruisloos reikte op dat moment een bode een nieuwe fax uit aan de voorzitter met de jongste correcties op de voorspellingen, die nu uitgingen van 16.65 meter.
Kok bedoelde dat er geëvacueerd moest worden.
Het polderdistrict Betuwe schrok en vond de conclusie overhaast. ‘De situatie is moeilijk maar wij hebben de zaak in de hand,’ zei dijkgraaf H.van Leeuwen. Dijkgraaf J.A de Jongh van het polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden vond de gevolgen die Groot Maas en Waal aan het wassende water verbond voorbarig. Het opmerkelijkst gedroeg waarnemend dijkgraaf De Gaaij zich. Een veeboer met zestig bunder grasland die zijn hof bestuurde als een koning zijn koninkrijk. Een beetje boertige man ook, van nature recalcitrant en dwars, het beeld van de ouderwetse dijkgraaf. Hij mocht dan achter Kok staan, dat was nu eenmaal zo op de vergadering van de dijkstoel afgesproken, maar zo ernstig dat er geëvacueerd moest worden was de situatie ook weer niet. Persoonlijk bijvoorbeeld zou hij, als die opdracht gegeven mocht worden, nooit zijn vee uit de polder halen en vertrekken. Hij zou ook, zo antwoordde hij desgevraagd Terlouw, zijn collega-boeren niet adviseren hun koeien te evacueren. De Gaaij bereikte met z’n onverschrokken woorden het tegenovergestelde. De rampenstaf oordeelde met opgetrokken wenkbrouwen dat de waarnemend dijkgraaf een ‘quantité nègligable’ was en Kok de deskundige. Hij zou de vergadering blijvend domineren. Samen met de Nijmeegse burgemeester D’Hondt, met wie hij eerder een verbond gesloten had. Voor beiden was de kritieke waterstand van 16.50 meter een heilig getal. Als dat maar met een centimeter overschreden zou worden moest automatisch het bevel van evacuatie volgen. Fout, oordeelde later ir. A.W. van der Hoek van de hoofddirectie van Rijkswaterstaat: ‘We hoeven niet automatisch te beslissen tot evacuatie bij een dreigende overschrijding van de kritieke waterstand. We zullen wel in samenspel tussen voorspellers en bestuurders een helder proces moeten regisseren voor ieders veiligheid.’
Dat gebeurde niet.

De Tielse burgemeester Van Tellingen die als coördinator van de rampenstaf rivierenland aanwezig was, zou later zeggen: ‘Koks manier van praten was rechtlijnig. Hij gaf informatie en duldde geen tegenspraak. Hij zei dat wij in het rivierenland er te gemakkelijk over dachten. Voor een discussie over evacuatie zelf en hoe ingrijpend die zou worden, was geen ruimte. Je zou kunnen zeggen dat er die zondagavond een op evacuatie gerichte houding ontstond. Kok legde de verantwoordelijkheid neer bij ons, bestuurders, die moesten beslissen. Dat was moeilijk. Waterschappen zijn nogal zelfstandig, met elk een eigen verantwoordelijkheid. Er bestaat geen nationale eenvormigheid bij het beoordelen van de veiligheid van de dijken. Elk waterschap bepaalt zelf wat het doet. De één geeft de informatie zus, de ander zo. Omdat Kok vooraf een trait d’union met D’Hondt was aangegaan en de regio Nijmegen op zondagavond feitelijk al het besluit tot evacuatie genomen had stond vast wat ging gebeuren. Het was een rare ervaring. We hadden eerder op vrijdag in Tiel gesproken over het draaiboek als het water nog meer zou wassen. In een paar dagen tijd werd je meegezogen in een proces waarbij evacuatie overmijdelijk werd. Er was nauwelijk meer sprake van een rationele afweging. Terugkeer was niet meer mogelijk. Iedereen wachtte tenslotte op het sein tot evacuatie. Nog steeds ben ik verbaasd over het gemak waarmee we het besluit namen, dat we tegen de mensen zeiden: ophoepelen.’

Kok was bezorgd, Kok was onbetwist een autoriteit en Kok had oude rekeningen te vereffenen. Hij was een lange, slanke man met helblauwe ogen die onvervaard keken, met een ouderwetse slag in z’n haar, uitdagend en brutaal voor z’n tegenstanders. Hij viel op door de zorgvuldige manier waarop hij gekleed ging, een gentleman in z’n milieu. Een strateeg en een geboren leider.
Hij had tien jaar bij een zuiveringschap gewerkt, nog eens tien jaar bij het waterschap IJsseldelta. Hij had voortvarend dijken in Overijssel onder handen genomen, had aan de waterkering van Kampen gewerkt. Hij had geadviseerd aan de ‘Commissie Rivierdijken’ die onder leiding van C.Becht in de jaren zeventig concludeerde dat de dijkverzwaringen anders moesten. En later was hij betrokken geraakt bij de commissie ‘Toetsing Uitgangspunten Rivierdijkenversterkingen’ van dr. C.Boertien die vooral de traditionele houding van de waterschappen bij dijkverzwaringen veroordeelde. Hij was als de eerste onder zijns gelijken het polderdistrict Groot Maas en Waal binnengehaald waarvan hij later secretaris-coördinator zou worden, een functie op het niveau van directeur.
In de gesloten en soms verkalkte wereld van de waterschappen waar bestuurders de openbaarheid schuwden, viel Kok op door zijn direct en onstuimig gedrag. ‘Lastige eigenschappen,’ oordeelde hij zelf. ‘M’n handicap is dat ik goed gebekt ben. Als ik vind dat iets goed of fout is zeg ik dat. Ik ben niet altijd even tactisch. Als ik vanuit mijn kennis vind dat zaken niet meer te verantwoorden zijn, dat de dijken niet goed zijn, het een rotzooi is en de voorspellingen over het water van alle kanten rammelen, dan zeg ik dat.’
Toen hij bij Groot Maas en Waal ging werken stoorde hij zich aan de werkstijl die hij als ouderwets en traag omschreef. Het was er verkrampt, er was veel te lang met de dijken ‘aangesjoemeld’. Het werd tijd de vensters open te gooien, de discussie aan te gaan en snel met de verbetering van de dijken te beginnen.
Op die zondagavond, toen het water in de Maas bij Borgharen bleef stijgen, een hoogwatergolf in de Rijn richting Lobith rolde en de eerste mensen op de vlucht waren geslagen, op dat ogenblik schetste Kok het zwartste scenario en droeg zijn verantwoordelijkheid over aan de rampenstaf.

In de vergadering van de regionale rampenstaf viel een korte, dramatische stilte.
Tegenover Kok zat de Gelderse gedeputeerde voor water en dijkverbeteringen Van Dijkhuizen. Tussen beide mannen heerstte een gewapende vrede. De gedeputeerde had kort daarvoor in een serie bijeenkomsten geëist dat de dertien waterschappen in zijn provincie zouden fuseren tot drie grote waterschappen. De waterschappen, bang hun koninkrijkjes op te geven, hadden geweigerd. Er was met vuisten of tafels geslagen. De gedeputeerde had zijn tegenpartij weerbarstig genoemd. Hij had op de laatste bijeenkomst gezegd: ‘Als jullie het zelf niet doen, doen wij het wel voor je. Ik heb opdracht van provinciale staten om te reorganiseren, ik discussieer niet meer met jullie.’ Sindsdien bestond radiostilte. Op brieven die de waterschappen naar het provinciaal bestuur schreven, werd niet geantwoord. Van Dijkhuizen liet vanaf afstand weten zelf beslissingen te zullen nemen. Hij zou de waterschappen dwingen tot meer democratie, tot meer realisme. In een gesprek met de Dijkenkrant, die kort voor het hoge water in 1995 verscheen, had hij de situatie in rivierenland geanalyseerd. Na het hoge water van kerst 1993, had hij geoordeeld, was er veel veranderd. Zwakke plekken in de dijken waren aangepakt en verbeterd. Hij had letterlijk gezegd: ‘Het is in het rivierengebied minder gevaarlijk geworden.’
De Dijkenkrant was een onafhankelijk blad, gefinancierd door de provincie, met kritische berichtgeving over de dijken en de waterschappen.
Kok had het gesprek tandenknarsend gelezen. En nu waren beide mannen in de rampenstaf tot elkaar veroordeeld.

Dat gold ook voor de waterschappen en Rijkswaterstaat. Die twee instanties hadden elkaar nooit echt verdragen. De waterschappen, verantwoordelijk voor de dijken, voelden zich continu bevoogd door Rijkswaterstaat die kennis leverde en controleerde. Andersom toonde Rijkswaterstaat gêne over de primitieve manier waarop waterschappen hun taak uitvoerden. Er hing de geprikkelde sfeer uit het gezin van Jacob waar de mooie, slimme Jozef gehaat werd door zijn jaloerse broers.
De hoofdingenieur-directeur van de directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat ir. J.H.Jansen lag met griep op bed toen de crisisstaf bijeen werd geroepen. In zijn plaats was ir. P.C.
van Goor verschenen. Jansen zou zich later gepikeerd tonen over de solistische manier waarop Kok te werk was gegaan en de doem over de delta had uitgeroepen. Zonder ruggespraak te houden met Rijkswaterstaat, had hij zijn standpunt dat de dijken niet langer meer veilig waren, in het openbaar verkondigd. Daarmee was een onomkeerbaar proces op gang gebracht. Rijkswaterstaat en de waterschappen die het niet eens waren met het polderdistrict Maas en Waal, moesten nu de omgekeerde bewijslast leveren. Dat was een onmogelijke opdracht. Het was beter geweest, zo oordeelde Rijkswaterstaat, eerst informeel bij elkaar te gaan zitten om te bezien of het gebrek aan vertrouwen van Kok terecht was.

Toen Jansen in 1992 als chef van Rijkwaterstaat in Gelderland begon, beschouwde hij het als zijn voornaamste taak de naam van Rijkswaterstaat te zuiveren van alle negatieve publiciteit die het door de strijd om de dijkverzwaring had opgelopen. ‘Wij waren daar op Rijkswaterstaat heel ongelukkig mee. Toen ik hier kwam was dan ook mijn eerste doel voor de dienst een betere positionering te krijgen,’ zei hij later.
Eind 1992 had Jansen in een bijeenkomst met hoge ambtenaren Kok een flinke schrobbering gegeven. Het was kort voor de publikatie van het rapport van de commissie-Boertien. Een periode waarin de waterschappen en polderdistricten besloten hadden tot een moratorium. Ze zouden al hun werkzaamheden staken en pas weer doorgaan met de dijkverzwaringsplannen na de publikatie van de adviezen van de commissie Boertien. Maar Kok, de directeur van Groot Maas en Waal, hield zich daar niet aan. Tegen de afspraken in gaf hij een aannemer de opdracht om een dijkvak in de Ooypolder te verbeteren. Woede welde op bij de tegenstanders, er kwam een kort geding. Maar Kok ging door. Op een bijeenkomst in het provinciehuis in Gelderland waarop dijkverzwaarders en belangengroepen een afspraak maakten tot samenwerking, zei Jansen: ‘Ik betreur ten zeerste dat dit gebeurd is. Juist omdat dit bedreigt wat tot dusver zo moeizaam tot stand is gebracht.’
Na Jansen veroordeelde het hoofd van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat het gedrag van Kok, zette de Gelderse milieufederatie een aanval in en liet de top van de provinciale waterstaat weten ongelukkig te zijn. Kok verdedigde zich aanvankelijk met een beroep op oude overeenkomsten met de aannemer. Maar de vergadering zweeg gegeneerd en Kok werd bleker en stiller en zweeg. Later zou hij zeggen: ‘Dat was oneerlijk wat toen gebeurde. Ik zocht niet bewust de oorlog om de flinke jongen uit te hangen. Ik wist donders goed dat ik een negatief beeld zou uitroepen over m’n polderdistrict. Maar wat ik toen gedaan heb was correct, honderd procent correct.’ Want Kok vond dat ‘de veiligheid in gevaar was’ van het dijkvak in de Ooypolder. Net zoals hij op die zondagavond toen het water waste vond dat hij ‘de veiligheid niet langer kon garanderen.’

Zo zaten de rampbestrijders op die laatste zondag in januari 1995 als rivalen bijeen. Van Dijkhuizen zweeg. De vertegenwoordiger van Rijkswaterstaat dacht na. Terlouw keek hoopvol naar de rampenstaf. Maar iedereen was onzeker. Alleen Kok imponeerde door kennis, hij formuleerde helder en scherp, hij beheerste de materie en coquetteerde daarmee. Hij wist precies wat er moest gebeuren, ging in de aanval als anderen de verdediging zochten. Hij was een generaal in oorlogstijd en genoot van die rol.
‘Bij het uiteindelijke besluit tot gefaseerde evacuatie heeft de deskundige mening van ing. H.H.Kok een belangrijke rol gespeeld,’ zou later in de brochure ‘Een zee van water’ van Rijkswaterstaat, onderkoeld worden opgemerkt.
Kok glorieerde nog meer omdat hij vanaf het begin werd bijgevallen door D’Hondt. Als Kok sprak werd dat door D’Hondt beaamd, als D’Hondt het woord overnam knikte Kok instemmend. Voor deze Nijmeegse burgemeester was de bijeenkomst een formaliteit. Een dag eerder had Kok hem telefonisch geïnformeerd over de watergolf die Lobith naderde. Dat was een strategische meesterzet. Hij had de gebrekkige voorspellingen van Rijkswaterstaat gelaakt en hij had D’Hondt gevraagd om diens mening over de consequenties voor het rampbestrijdingsplan. De burgemeester had daarop geantwoord dat het kritieke waterpeil van 16.50 meter ook echt 16.50 meter betekende. Geen gechicaneer, anders verlies je je geloofwaardigheid, had D’Hondt gezegd. En Kok had geconcludeerd dat ze het eens waren.
Eigenlijk stond de uitkomst van de vergadering van de rampenraad op die zondagavond dan ook al bij voorbaat vast. Burgemeester van Tellingen van Tiel zou later zeggen: ‘Heel snel bleek dat de Nijmeegse burgemeester al had ingestemd met evacuatie. Kok had trouwens een sterke invloed op alle burgemeesters in de regio Nijmegen, hij overtuigde hen met kennis. Hij en D’Hondt waren voortdurend bezig om ook ons te doordringen van de urgentie van de situatie. Ik kreeg sterk de idee dat ze er vanuit gingen dat wij in het rivierenland maar moesten volgen. Dat was het allerbeste. We werden niet echt serieus genomen.’
In tegenstelling tot Kok die soms passie toonde en bezorgdheid, gedroeg D’Hondt zich vooral als de statige, kille bestuurder. Hooghartig, soms een beetje verveeld als de aanwezigen in de rampenraad niet direct zijn standpunt wensten te delen. Hij was overtuigd van zijn gelijk en liet dat ook voortdurend blijken. Hij was eigenlijk héél goed door het gevaar zo tijdig en goed te overzien, beseften de leden van de rampenraad dat wel? Kok vertegenwoordigde de kennis, hij de macht.

Bovendien beschouwde D’Hondt zich als de geestelijke vader van het rampbestrijdingsplan. Vanuit Arnhem had hij in maart 1994 de opdracht gekregen een blauwdruk te ontwikkelen, dat gebruikt zou kunnen worden door de twaalf dijkkringen in de provincie. D’Hondt had dat in alle beslotenheid gedaan. Hij was verder gegaan. Hij had als eerste burgemeester in de provincie, het rampbestrijdingsplan op 8 december 1994 persoonlijk vastgesteld voor de gemeente Nijmegen. Op 20 december, had het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, eveneens in alle beslotenheid, het kritieke waterpeil vastgesteld op NAP plus 16.50 meter bij Lobith. Sindsdien lag het document als niet openbaar in de kluis van het stadhuis in Nijmegen.
Verrast hoorde het merendeel van de aanwezigen in de rampen
staf die mededeling aan.
Het rampbestrijdingsplan was D’Hondt’s eigen geheime wapen geworden.
Vermoeid kondigde voorzitter Terlouw aan dat op maandagmorgen om elf uur de vergadering van de rampenstaf zou worden
voortgezet voor het nemen van de definitieve beslissing.

Polderpers