Lost in Translation – Of hoe de werkelijkheid over Baybasin werd ingekleurd
Eindelijk, na achttien jaar oponthoud, van kleineren, schofferen en chicaneren door haar tegenstanders, krijgt advocaat Adèle van der Plas een echte kopie van een aantal afgeluisterde gesprekken die het bewijs leverden voor de levenslange opsluiting van Hüseyin Baybasin. Voor het eerst kan de verdediging nu zelf horen wat genoteerd en gezegd is door tolken, vertalers, rechercheurs, onderzoekers – en wat de werkelijkheid is. Die is verbijsterend. Er is naar hartenlust geknipt, geplakt, gemanipuleerd, gefraudeerd. Uit de archieven zijn oude gesprekken opgediept die met technische trucs worden opgefrist tot ultiem bewijs. Alles wat ontlastend is, wordt consequent genegeerd. Bovendien onthullen de echte kopieën dat de officier van justitie het Gerechtshof heeft misleid door te ontkennen dat altijd alles is geschied in eendrachtige samenwerking met Turkije.
‘Voor het eerst kon nu enigszins helder worden verstaan wat in de gesprekken werd gezegd, inclusief de achtergrondgeluiden, de soms hoorbare onsamenhangende woordflarden, klikken en stiltes. Met name in de onderzochte Engelse en Koerdische vertalingen komen vertalingsfouten voor die ontlastende zinsneden veranderen in belastende zinnen. Er valt in alle redelijkheid niet meer te ontkennen dat het gaat om fouten die de essentie van wat besproken is in belastende zin tot op het bot raken. Het waren de foute, immer belastende vertalingen uit met name het Koerdisch en het Engels die de bouwstenen vormden voor het construeren van het bewijs,’ schrijft Adèle van der Plas in haar herzieningsverzoek aan de Hoge Raad.
Haar poging om de veroordeling van Baybasin ongedaan te maken wordt ondersteund door talloze nieuwe gegevens. Die zijn voor een deel door haar zelf verzameld, voor een ander deel de uitkomst van een alsmaar voortdurend onderzoek van emeritus hoogleraar Ton Derksen naar de afgeluisterde telefoongesprekken van Baybasin. Op zijn boek ‘Verknipt Bewijs’ is inmiddels een vervolg verschenen, ‘De Baybasin taps, een politiek gevangene in Nederland’. Bovendien zijn nieuwe feiten aangedragen door Peter Grünwald, hoogleraar in de Statistische leertheorie en Baran Rizgar, deskundige in de Koerdische taal Kurmançi.
In de tapkamers is het aan het eind van de jaren negentig als het afluisteren van Baybasin begint een ratjetoe. Tolken lopen in en uit, er is geen beveiliging, paswoorden om binnen te komen worden te pas en te onpas uitgedeeld, iedereen doet maar wat. Een onderzoek van PricewaterhouseCoopers ontdekt ‘hiaten’ in het beheer en beveiliging van de tapkamers en concludeert dat ‘reële risico’s van manipulatie’ aanwezig zijn. Later onderzoek door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie bevestigen dat de tapkamers in de begintijd van het afluisteren niet voldeden aan de eisen van betrouwbaarheid. Het door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad op gang gebrachte onderzoek in herziening heeft dit nu definitief bevestigd. Tevens heeft dit onderzoek een grote hoeveelheid technische aanwijzingen opgeleverd dat er met de tapes van de als bewijs gebruikte gesprekken in Baybasins zaak is geknoeid. Er zal, zo luidt de conclusie van Baybasins advocate, ‘ in herziening van moeten worden uitgegaan dat het resultaat van dit bijeenharken van het bewijs uitgesloten was geweest indien de rechter indertijd met deze onregelmatigheid bekend was geweest.’
Alles bij elkaar zijn de kreupele methoden toegepast in meer dan negentig procent van het bewijs in de zaak van Baybasin.
Naast geknoei met de audio is ook sprake van ernstig vertalingsbedrog. Hoofdtolk is Tayyar Cetinkaya, hij leidt een klein familiebedrijfje. Als het nodig is roept hij zijn broer Tekin te hulp, hij laat zich soms ook bijstaan door Iliye Aksan die volgens Tayyar gerelateerd is aan de AIVD – de Nederlandse geheime dienst. Tayyar Cetinkaya is ingehuurd door Nederland. Hij zal zo’n vijftig keer per jaar op en neer vliegen tussen Turkije-Nederland visa versa. Hij is heel belangrijk, bezoekt bij vrijwel elke terugkeer in Istanbul en Ankara de kantoren van de Turkse veiligheidsdienst en die van het zogenaamde ‘Smokkeldepartement’ – geleid door Emin Arslan die ooit persoonlijk de operatie-Baybasin begon. Arslan stak eens in NRC Handelsblad de loftrompet over de hoofdtolk die zo succesvol de samenwerking tussen Nederland en Turkije diende en ‘die van onschatbare waarde was’ in het onderzoek tegen Baybasin.
Het Gerechtshof had bij zijn arrest in 2002 ‘een onwankelbaar vertrouwen in zowel de authenticiteit van de gepresenteerde telefoongesprekken als in de juistheid van de vertalingen en samenvattingen van de op dat moment nog voor rechter en verdediging anonieme, slechts met een nummer aangeduide taptolken’, schrijft advocaat Adèle van der Plas in haar herzieningsverzoek. Ze citeert Alex IJzerman, destijds onderzoeksleider, die tegenover de rechter-commissaris verklaarde: ‘Alleen beëdigde tolken zijn ingezet. Verder moet het gaan om mensen die betrouwbaar zijn, in die zin dat ze niet aan derden informatie doorgeven van het onderzoek. Alle drie tolken hebben een gedegen kennis van het Koerdisch (Kurmanci). Wordt op een gegeven moment duidelijk dat een gesprek een cruciaal belang heeft dan wordt het gesprek door de twee andere tolken opnieuw en afzonderlijk vertaald. Zij luisteren onafhankelijk, vergelijken de vertaling en stellen in het bijzijn van de opsporingsambtenaar gedrieën de vertaling vast.’
Het Hof was overtuigd van de deskundigheid en zorgvuldigheid.
Toen Martin Van Bruinessen, hoogleraar en docent Koerdisch, het waagde de deskundigheid van de tolken te nuanceren (‘het meest positieve dat ik over het werk van de politietolken zou kunnen zeggen is dat de transcriptie vaak slordig is en dat de vertalingen onvolledig waren’) keerde een nors Hof zich van hem af om zich te wenden tot de heer A.P.A. Broeders die positiever oordeelde. Broeders maakt deel uit van het Nederlands Forensisch Instituut dat zichzelf aanprijst als ‘objectief, geloofwaardig en betrouwbaar’ en dat zijn medewerkers ‘betrokken en gepassioneerd’ noemt. Broeders spreekt geen Turks, spreekt helemaal geen Koerdisch maar wist het Hof te overtuigen ‘dat de vertalingen van de politietolken in essentie weergeven wat besproken is door de deelnemers aan de afgeluisterde gesprekken.’
‘Zo maakte het hof het criterium ‘fitness for purpose’ van de gepassioneerde deskundige tot het zijne,’ concludeert de advocaat.
Voor het herzieningsverzoek werd wederom een aantal politierechercheurs ondervraagd, zoals de heer J.G.M.Huuskes. Desgevraagd zegt hij: ‘Ik weet zelfs niet of er Engelse tolken waren’. Zijn collega-opsporingsambtenaar A.C.Jeroense antwoordt: ‘Geen idee, ik denk dat Tayyar dat misschien weet. Hij regelde de tolken,’ en hij vervolgde: ‘Ik heb geen opleiding voor het vertalen van tapgesprekken, iedereen kent Engels, dus daarom maakten we in die taal zelf een globale vertaling die we nog lieten nakijken door een tolk Engels.’ En nee, ‘Tayyar was geen beëdigde tolk Engelse taal. Maar hij kon zich enigszins redden.’ Dat is dan ook de reden dat zijn naam genoemd staat als vertaler van Engelstalige gesprekken.
In die omgeving werd de inmiddels beroemde uitdrukking ‘to make him call’ uit een getapt gesprek met Baybasin vertaald tot ‘hem koud maken’; werd in de ‘tuin’ van een theehuis een moord gepleegd terwijl met een goede vertaling uit het Koerdisch/Kurmançi het Hof had kunnen weten dat het om een ‘vluchteling’ ging; en werd als laatste hoogstandje de uitdrukking ‘My Dutch is not so good’ van een man die het slachtoffer is van een persoonswissel, vertaald als ‘mijn Duits is niet zo goed’.
Rechercheur A.C.Jeroense die als tap coördinatie de leiding had, zat er een beetje voor spek en bonen bij. Op de vraag of hij één van de verbalisanten was die met de tolk de samenvattingen en vertalingen in tapverhalen vastlegde, antwoordt hij: ’Meestal keken we naar de taalkundige inhoud van het gesprek. Ik kan een gesprek niet samenvatten en interpreteren omdat ik geen Turks spreek. Ik vatte niet samen wat een tolk vertolkt. De tolken vatten gesprekken samen. Ik kreeg geen letterlijke vertaling van de gesprekken te zien. De gedeelten die van belang waren werden letterlijk uitgewerkt. Dit werd door de tolk geselecteerd.’
Jeroense zat soms hele dagen met Cetinkaya in de tapkamer, van waaruit de hoofdtolk ‘dagelijks’ naar Turkije belde. Hij heeft niet altijd kunnen controleren waarover Cetinkaya belde, omdat die gesprekken in het Turks werden gevoerd. Maar Tayyars’ relaties bleken in Turkije vele deuren te openen ‘door zijn goede contacten met bijvoorbeeld de ministeries’. Hij vervolgt: ‘Als vanuit de teamleiding vragen kwamen, ging het via Cetinkaya naar Emin Arslan. Cetinkaya had een goede ingang bij Arslan. Na een opdracht belde hij zelf, deed navraag waarop het antwoord werd teruggekoppeld. Op uitvoeringsniveau doen Turkse politiemensen niets zonder opdracht van hun baas. Cetinkaya had ook contacten met het ministerie van justitie en met de rechters die er zaten voor de behandeling van de rechtshulpverzoeken, om dingen bijvoorbeeld te bespoedigen.’
Twee jaar geleden werd A.A.C.J. Schalks geïnterviewd voor het herzieningsverzoek, liaison in Istanbul – zeg maar onze man daar tussen 1996 en 2000. Over de rol van tolk Tayyar Cetinkaya heeft hij een uitgesproken mening: ‘Van de Turkse autoriteiten hoorde ik dat hij voor ons werkte, maar dat hij ook voor hen werkte (…) Hij had heel vaak de regie in handen wat de politiebegeleiding betrof, ook naar de Turken toe. Hij voelde zich, en ik denk dat hij die status ook had, onmisbaar. Hij had ook macht. Hij kon bij mensen binnenlopen en ik heb gehoord dat hij dit ook deed bij een minister. (…) Je hebt veel binding als je dit soort dingen kan doen, omarmen en zoenen.’ Schalks en zijn collega’s voerden gesprekken in Ankara met iemand van het smokkeldepartement van Emin Arslan. Ze hadden het over informatie-uitwisseling in het algemeen en zij kregen te horen ‘dat als zij iets wilden hebben, zij dat zouden krijgen omdat ze Cetinkaya konden bellen. Hij werkt voor jullie maar ook voor ons. Als je het hebt over de samenwerking vanuit Nederland met de Turkse politie dan zie je daar een tolk in figureren die door Nederland is ingehuurd. Je zou dan denken dat die tolk de Nederlandse belangen behartigt, maar hij heeft eigenlijk de Turkse belangen vertegenwoordigt. Cetinkaya controleerde alles. Hij wist precies wie er bij mij op bezoek kwam.’
Het Gerechtshof constateerde destijds: ‘Dat één van de tolken in opdracht van de Turkse overheid doelbewust telefoongesprekken onjuist zou hebben vertaald is niet aannemelijk geworden.’
In het herzieningsonderzoek wordt aangetoond dat dit nu juist wel zo is en dat onze man in Istanboel Schalks daar alles over weet.
De advocaat stelt ook de rol van mr.H.P.M.Hillenaar aan de orde. Hij was in 2001 de officier van justitie die de zaak-Baybasin behandelde. Voor het Gerechtshof verklaarde hij onder ede dat over het onderzoek geen enkel overleg was geweest met Turkije vóór het tijdstip van 1 februari 1998. Hij zei: ‘Het onderzoek tegen Baybasin is tevoren niet besproken met Turkije, integendeel, we hebben het juist lang voor ons gehouden tegenover Turkije dat er een onderzoek liep. Pas op 1 februari 1998, toen we er niet meer omheen konden, hebben we melding gemaakt van het onderzoek.’ Van der Plas verwijt hem ‘misleiding van het hof, vertalingbedrog en gesjoemel met vertaling’. De advocaat zegt: ‘Het hof is niet alleen misleid met creatieve aanvullingen van de originele gesprekken door taptolken en onwetend gehouden van gemanipuleerde gesprekken. Het hof is tevens door de officier van justitie Hillenaar, onder ede misleid over de uitwisseling van dossiers in de zaak-Baybasin vanaf een datum die maanden voor de officiële datum van samenwerking lag.’
Inmiddels heeft Adèle van der Plas een kopie overlegd van een brief die op 10 maart 1998 geschreven is door de voorzitter van het College van procureurs-generaal, mr. C.R.L.R.M. Ficq.In deze brief, gericht aan alle hoofdofficieren van justitie, wordt gewezen op de tekortkomingen in de mensenrechtensituatie in Turkije en hoe daar in het verleden en nu mee om te gaan. Het vormt een reden, zo schrijft de procureur-generaal, ‘om de rechtshulpuitwisseling met Turkije met extra waarborgen te omkleden’. In dat kader wordt uitdrukkelijk voorgeschreven dat contacten met het Turkse Ministerie van Justitie dienen te verlopen via het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie’. De brief vermeldt: ‘Het is uitdrukkelijk niet gewenst dat leden van het Openbaar Ministerie, politie of tolken direct contact opnemen met het Turkse ministerie van Justitie zoals in het verleden wel is voorgekomen.’
Hillenaar heeft zich niets gelegen laten liggen aan die directive in de politiek zo gevoelige strafzaak tegen Baybasin. Het was het team indertijd bekend dat Baybasins naam prominent werd genoemd op de Turkse dodenlijst van te liquideren invloedrijke Koerden. Maar volgens advocate Van der Plas is opzettelijk de andere kant op gekeken. En vervolgens is het hof voorgelogen over de nauwe ‘geheime’ samenwerking met de Turken. Zo is de werkelijkheid op alle fronten geweld aangedaan.
Rudie van Meurs
(gepubliceerd op 28 maart 2016)