Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Hoofdstuk 4 Het geheim van de pauwehen

Ineens miste ik de pauwehen. Elke morgen om precies acht uur passeert ze de doorgang tussen het huis en de schuur en stelt zich op bij de katten die gevoerd willen worden. De poezen bewaren enige afstand. Ze zijn niet echt bang maar ze hebben ervaring met de harde, sterke snavel van de hen. Op de achtergrond zien ze een beetje somber toe hoe de pauw de kattebak voor de helft leegvreet. Pas wanneer ze statig is weggeschreden, snellen de katten af op het restant van het brood. Eigenlijk is met de komst van de pauwen een heel nieuwe gezagsverhouding in de griend ontstaan. Eerst was de gent de baas over de ganzen. De ganzen deden onaardig tegen de haan. De haan waakte over de rust onder de kippen. De kippen verjoegen de katten en de oudste kater reageerde sjachrijnig op de poezen die hij voor een deel zelf verwekte. Maar nu, ik weet niet of het komt door zijn schoonheid of zijn lakoniek gedrag, regeert de pauwehaan. En dat doet hij bij de gratie van de pauwehen. Want soms vond ik het genant te zien hoe hij zich tevergeefs uitsloofde voor het vrouwtje. Hoe hij, hoe zal ik het zeggen, bijna een slaaf was van zijn eigen lusten.

Twee, drie dagen miste ik de pauwehen. Zenuwachtig zocht ik in de griend, langs de helling, liep over de dijk en speurde tussen de knotwilgen aan de buitenkant. Er zou toch niet een of andere misdadige automobilist de hen hebben doodgereden toen ze de dijk overstak? De vierde dag was de pauw er nog steeds niet. Ik riep, ik schudde de pan met hard voer om haar te roepen. Treurig verzoende ik me met de gedachte dat iemand haar misschien meegenomen had.

Toen, op de ochtend van de vijfde dag, snelde plotseling aan het raam de pauwehen voorbij. Maar er was iets vreemds aan de hand. Ze maakte rauwe, dof ronkende geluiden die eindigden in een hoge echo. Ze gedroeg zich gehaast. Zonder vaart te verminderen trok ze grasssprieten uit de dijk. Ze rende door naar de kattebak en schrokte enkele stukken brood naar binnen. Jachtig, en al maar raar roepend vloog en hipte ze half tussen de bloeiende jasmijn en de moerasspirea door naar de sloot in de griend waar ze naast de lisse begon te drinken. Ineens was ze weer verdwenen.

Ik vermoedde iets maar had geen enkele zekerheid. Wéér drie dagen later dezelfde gebeurtenis. Weer stapte, nee rende de pauwehen voorbij alsof ze elders iets dringends te doen had. Ik probeerde haar op een afstand te volgen. Langs het kippehok, over de ganzenwei. Een vluchtige ontmoeting met de pauwehaan. Ik merkte weer iets merkwaardigs. De haan had al zijn hitsig gedrag van nog maar een week geleden afgelegd. Zelfs geen poging om indruk te maken. Het was alsof hij een blik van verstandhouding met haar wisselde. Toen zag de hen mij – hoewel ik me half verborgen hield achter de goudreinettenbomen. Ze aarzelde, begon omstandig in het gras te hakken, bewoog zich onmerkbaar naar de schapenwei, sprong over de afrastering en verdween in het hoge gras. Weg. Enkele weken lang ging dat zo door. Soms liep ik zogenaamd onbevangen door het ongemaaide gras waar ik de hen het laatst had gezien. Fluitend, maar voorzichtig, keek ik links en rechts. Naast de stam van de stoofperenboom, onder het groot weegbree en bij de veldzuring. Niets. De hen leek wel opgelost in het hoge groen. Ik had natuurlijk nog wel een idee, maar ik wilde niet tot het uiterste gaan. Dieren hebben tenslotte recht op privacy. Misschien zou ik door die te verstoren wel alles kapotmaken. Het spel duurde vier, vijf weken. Verbeeldde ik het me of voelde de pauwehaan zich een beetje schuldig dat het zo moest lopen? Hij riep niet meer, hij pronkte niet meer, hij lag stil in de wei.

Toen, op een ochtend in juni, lag of eigenlijk zat, op het pad naar de schapenschuur de pauwehen. Met breed uitgespreide vleugels, trots en traag. Ik riep, lokte, schudde de voerbak en traag kwam het dier overeind. Ineens zag ik ze. Vier, geelbruine pauwekuikens. Iets groter dan de kuikens van een kip maar kleiner, veel kleiner, dan jonge gansjes. Met opvallende vleugels. Zo groot dat het leek alsof het kleine lijfje ze maar nauwelijks kon dragen. Schuin vielen ze weg op de grond. Het merkwaardigst waren nog de ogen. Zo groot dat elke verhouding met de kop en de rest van het lichaam zoek was. Heel pedant deden ze de hen na, krabden met de pootjes wat gras weg, vlijden zich neer waarna de moeder hen bedekte als een enorme kloek.

Nu moest ik het weten. Waar had de hen haar nest al die weken lang verscholen gehouden? Ik liep naar de kleine klis midden op het veld, die ’s zomers van die pluizige klitten voortbrengt die op kleren en in haren blijven vastzitten. Een ruim één meter hoge, sterke plant waarvan de bladen al heel vroeg in het voorjaar een enorme omvang hebben. Groter bijvoorbeeld dan die van de reuzeberenklauw en het groot-hoefblad. Daar, onder de onderste bladen die weken lang beschutting hadden gegeven tegen wind en regen, vond ik de schillen van drie pauweëieren en nog een niet uitgebroed ei. Zo werd het geheim toch nog verklaard.

De kuikens zijn inmiddels vijf weken oud. De pauwehaan heeft intussen de laatste pennen van zijn prachtige staart verloren. Zijn viriele periode is voorbij. Hij hoeft zich voor niemand meer mooi te maken. Het zal maanden duren voor zijn staart weer is aangegroeid. Dan zal het opnieuw voorjaar zijn.

Polderpers