De vrede van Malburgen
De Nieuwe Straat
‘(…) De toekomst perst, als strook en strook (Albert Verwey uit ‘Oorspronkelijk dichtwerk’ tweede deel 1938) De vrede van Malburgen Alles schreeuwt om verandering. Hoe voor het eerst een dijk achterwaarts wordt verlegd en de mens inziet dat het water in de rivier recht heeft op ruimte. Hoofdstuk 1 Het is november, aan het begin van de 21e eeuw. Bij Bakenhof, grenzend aan Malburgen, het noordelijkste puntje van de Betuwe, hebben Rijkswaterstaat en het polderdistrict Betuwe zojuist een experiment voltooid dat de geschiedenis zal ingaan als achterwaartse dijkverlegging. Over een lengte van ruim een kilometer is de dijk zo’n tweehonderd meter landinwaarts verplaatst. Stratego op hoog niveau. De eerste terugtrekkende beweging in het rivierengebied van de mens voor het water. Een poging tot verzoening. En zo was er, na het terugleggen van de dijk, meer uiterwaard en meer ruimte voor de rivier. Een gevolg van nieuwe ideeën en gedachten die rondom de eeuwwisseling onder meer waren verwoord door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB-21), geleid door F. Tielrooij. De zeespiegel zou stijgen, de bodem dalen en het klimaat veranderen. Er diende rekening gehouden te worden met hogere afvoer van rivierwater en meer regen uit plensbuien. Die boodschap was zo onaangenaam, omdat Nederland sinds het midden van de twintigste eeuw alsmaar bergingscapaciteit aan de rivier had onttrokken. Door intensiever gebruik van de grond waren ‘de mogelijkheden voor een zorgvuldig waterbeheer steeds meer ingeperkt’. Nog hogere dijken zou tot niks leiden, meende de commissie-Tielrooij: ‘Verdere dijkverhoging vergroot de risico’s bij dijkdoorbraak. En gaat het bij steeds hogere dijken mis, dan gaat het ook écht mis.’ Voor Wim Spinhoven, die enige tijd optrad als waarnemend dijkgraaf van polderdistrict Betuwe, was de keus niet moeilijk: ‘Als in februari 1995 de dijk bij Huissen op springen had gestaan en we hadden dat kunnen voorkomen door elders de dijk door te steken, dan hadden we dat gedaan. Zodra het gaat om het afwegen van veiligheid tegenover economische belangen, mag je niet twijfelen.’ Bij Bakenhof moest een oude, niet meer gebruikte steenfabriek worden ontmanteld, werd een complex volkstuinen verplaatst en moest verontreinigde grond uit de uiterwaarden worden verwijderd. Het resultaat van deze miljoenenoperatie was een verlaging van de Maatgevende Hoogwaterstand van zeven centimeter. De aarde op de nieuwe dijk is nog vers. Met sporen van diepe voetstappen in rulle grond. Vijfassige trucks sjorren kreunend ladingen zand door een kraterlandschap. In de verte een kantonnier in een roeiboot die de diepte controleert van een pas gegraven geul in de uiterwaard. Tussen de dijk en de geul een wandelpad. In ronkende folders heette dit door de mens herschapen gebied een groen balkon voor de rivier. Twee medewerkers van Rijkswaterstaat, projectleider Henk Eerden en technisch medewerker Hans Alders, vertelden zelfbewust over het experiment. Ze hadden, samen met het polderdistrict Betuwe, de oude dijk meter voor meter afgeschild. Eronder, op het maaiveld, veronderstelden ze zaden en stuifmeel van oude planten die honderden jaren verborgen waren geweest. Onder invloed van water, zon en wind zouden ze weer ontkiemen. De zeven centimeter winst die door het afgraven van de oude dijk en het uitdiepen van de uiterwaard is ontstaan, betekende volgens projectleider Eerden een vergroting van het doorstroomprofiel bij Bakenhof met vijftig procent. Dat hield weer in dat het water bovenstrooms minder hoog zou worden zodat de dijken niet hoefden te worden verhoogd. Hij zei dat Rijkswaterstaat overal speurend rondging op zoek naar nieuwe mogelijkheden dijken landinwaarts te verleggen. Het werd steeds duidelijker dat oude oplossingen niet meer voldoende waren. Zelfs opvangbekkens voor water en het verlagen van uiterwaarden zouden de toekomstige vloed niet meer kunnen keren. Maar de prangende vraag luidde, was er nog wel ruimte voor dijken? Want overal barstte het land uit zijn voegen, met industrie, bedrijventerreinen, glastuinbouw, woonwijken, wegen, recreatieparken en villa’s aan een waterfront. ‘Vanaf nu mag geen ruimte meer worden onttrokken aan het water,’ had de commissie-Tielrooij streng geschreven. Met als gevolg dat bestaande plannen over de kop zouden moeten. En projectleider Eerden zuchtte. Lent misschien, aan de overkant van Nijmegen, waar een versmalling in de rivier het water al eeuwenlang versperde en opstuwde. Er waren plannen de dijk ter hoogte van de verkeersbrug honderdvijftig meter te verleggen waardoor een deel van het dorp op een eiland zou komen te liggen en enkele tientallen huizen moesten worden afgebroken. Maar er was ook gesproken over een bypass, een nevengeul door het binnendijks gebied met overlaten voor tijden van hoge nood. ‘Overal waar het planologisch kan en waar de bevolking het wil, kan de dijk naar achteren worden verlegd,’ zei de projectleider voorzichtig. Vanaf de dijk een gezicht op Arnhem, die de Franse letterkundige Henry Havard ruim honderd jaar geleden als ‘de luchtigste‘ beschreef: ‘Hare oude wallen zijn in heerlijke boulevards omgeschapen, hare loopplaatsen zijn verkeerd in schoone bloemtuinen en de oude vestinggrachten vormen eene aardige waterpartij, gestoffeerd met kokette eilandjes en belommerd door honderdjarige boomen, (…) eene aristocratische kokette opgesierde hoofdstad van uitspanning en genot.’ Op een ochtend in december bezoek ik het uitverkoren land dat Hollanderbroek heet. Een goddelijk mooi gebied. Boven de aarde dampt mist, het gras is wit bevroren en knispert onder de voeten. Smalle wegen met wat lokaal verkeer. Een enkele boerderij omgeven door bomen. Langs de Eldensche Zeeg, die een deel van het water van de Schuytgraaf afvoert naar de Linge, essen- en populierenbosjes. Alleen de stilte ontbreekt. Door de mist slaat het geluid neer van de snelwegen, vier kilometer verderop, waardoor de polder afgegrendeld is door muren van dreunend lawaai. In het noorden aan de Neder Rijn het dorp Driel met aan de overkant het omhoogrijzende Veluwemassief. In het zuiden Elst met uitbreidingsplan Westeraam in wording voor ruim tweeduizend woningen. Een van de laatste stukken Over-Betuws platteland. Om te voorkomen dat alles aan elkaar zou klonteren was het park Over-Betuwe bedacht – een openlucht museum van zo’n duizend hectare waar enkele Betuwse boerderijen zouden worden gespaard en hoogstambomen teruggeplant als hommage aan het voorgeslacht. En het zou dienst kunnen gaan doen als opslag van water bij neerslagpieken. In het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006, dat het oude polderdistrict Betuwe nog had helpen opstellen, stond geschreven: ‘Zo dient in de lage delen van een gebied bij voorkeur geen nieuwbouwwijk te worden gerealiseerd maar ligt het meer voor de hand om een natuurgebied aan te leggen.’ Die wens was al achterhaald toen het plan nog moest worden vastgesteld. Van alle kanten doemden uitbreidingen op. Vanuit het zuiden drong Nijmegen polder Betuwe binnen met Waalsprong, een Vinex-wijk goed voor twaalfduizend woningen. Vierhonderd hectare grond in de driehoek Oosterhout-A15-Ressen om kwartier te maken. Want natuurlijk was dit het begin van het aaneengroeien van twincity Arnhem-Nijmegen aan het grootste verkeersplein van Nederland. Daar begon de Waalsprong. Zevenhonderd woningen als opmaat voor de nieuwe stad. Vierkante villa’s met in een punt toelopende rode daken in de stijl van de jaren dertig. Op nummer dertien een ooievaar tegen een hek die aankondigde dat Chayenne was geboren. Rechte straten, zand en modder. Met hoge tralieachtige hekwerken tussen tuinen en een brede sloot met een droge bedding. Tientallen wachtende moeders en een enkele vader bij ‘de Oversteek’, een crèche annex school in een rij tijdelijk aangepaste huizen want al die Vinex-wijken zouden straks de bejaarden van Nederland huisvesten en scholen overbodig maken. Het was er kaal en tochtig, het dorp is twee kilometer ver. ‘Een nieuw stadsdeel met veel aandacht voor wooncomfort en voorzieningen en bovendien duurzaam gebouwd,’ snoefde Nijmegen. De eerste keer dat de stad werd gekapitteld over de gebreken van Waalsprong, gebeurde door de commissie-Tielrooij. Die constateerde met nauwelijks ingehouden afkeuring dat ‘bij de planning van Waalsprong het aspect van de toekomstige extreme rivierafvoeren niet aan de orde is gekomen. Het is ook niet van rijkswege ingebracht bij de goedkeuring en vaststelling van de plannen. Gevolg is dat het leggen van een groene rivier rond het knelpunt Nijmegen nu ernstig wordt bemoeilijkt door de in uitvoering genomen plannen.’ Jan Coopmans was één van hen. Een medewerker van de universiteit in Nijmegen die jaren geleden tegen de trend in naar Oosterhout verhuisde. Want een universitair medewerker woonde in Beuningen of in Malden, maar niet tussen de boeren in de Betuwe. Coopmans leerde snel over het nut van een waterschap: ‘Een paar huizen verder deed een boer zijn bedrijf over aan een zoon. Kassen met daartussen door een sloot voor afwatering. De vader zei, ‘jongen ik weet dat je een modern bedrijf wilt, maar laat die sloot open’. Maar de zoon mompelde, ‘ouwe ik zal nog wel zien’. Hij gooide de sloot dicht, bouwde er een mooi warenhuis op. Het jaar daarop stond alles blank. ‘Ik heb je gewaarschuwd’, zei de vader. ‘Je had eerst een duiker moeten leggen.’. Coopmans en de zijnen dreven Nijmegen tot wanhoop. Met zevenhonderd bezwaarschriften, soms vijftien procedures tegelijk, twaalf zittingen voor de Raad van State tegen de bouw van de Waalsprong. Tenslotte een finale met aan de ene kant Coopmans en de andere zijde een dozijn advocaten, deskundigen en een hoogleraar – die De Groene Long won. En Coopmans verweet Nijmegen ‘hoogmoed, arrogantie, consequent liegen en dédain voor het platteland’. Het wijkje dat Nijmegen als bruggenhoofd in Oosterhout bouwde, mankeerde alles, geen verlichting, geen afvoer van het hemelwater, geen groen, geen winkels. Sinds De Groene Long de bouw had weten stil te leggen waren alle activiteiten gestaakt, bleven winkels weg en was alles onzeker. Coopmans zei: ‘Wij zijn er altijd tegen geweest dat Nijmegen de Betuwe binnendrong. Waalsprong zal nooit, zelfs niet met een tweede brug, deel van Nijmegen worden. Net zoals Arnhem-zuid en het toekomstige Schuytgraaf niet een deel van Arnhem zullen zijn. Elst zal een veel belangrijker rol gaan spelen. Die huizen zijn nodig om de groei van de bevolking op te vangen, wordt gezegd. Al tien jaar is het aantal woningzoekenden in Nijmegen hetzelfde. Het gros van de mensen zoekt kleine huurhuizen en geen grote dure villa’s zoals die in Waalsprong worden gebouwd. Door allerlei grondtransacties en grenscorrecties kwam de stad toch de rivier over. Toen hebben we gezegd, dan zullen wij ervoor zorgen dat jullie fatsoenlijk bouwen en rekening houden met de omgeving. Zeven jaar hebben we gestreden en al die tijd heeft Nijmegen nooit één poging ondernomen om met ons in contact te komen.’ Op een lentedag in januari van het jaar 2002 begeef ik me naar Slijk-Ewijk. De reis is onaangenaam met gebarricadeerde wegen en omleidingen langs bergen zand en vijandige bulldozers. Heel de Betuwe lijdt door de Betuweroute die diepe sporen trekt door tachtig kilometer landschap. Het dorp is nog onaangetast, zonder de saaiheid van nieuwbouw en met verspreid staande boerderijen. Aan een stille weg een boomgaard met hoogstamkersen. Het erf van Gasthuisbouwing, een boerderij van na de oorlog, gaat verborgen achter bomen en groen. Een verzameling van veldschuren en loodsen. Tegen de stalmuur liggen nog bieten. Binnen in de vierkante, hoge keuken ruikt het naar aarde en vuur. En ik herinner me ‘De Polder’ van Adema van Scheltema ‘Zie – aanzie mijn aardse Eden Maar eigenaar J.G. van Leeuwen, de voorlaatste dijkgraaf van Betuwe, is in mineur. Hij had in de loop der jaren al veel grond moeten afstaan voor de aanleg van rijksweg 15 en aan zandwinning. Nu bedreigde het Multimodaal Transport Centrum (MTC) zijn hof. Een paar honderd meter verder waren de piketpalen uitgezet voor de grens van een vijfhonderd hectare groot industrie- en bedrijventerrein aan een nieuw aan te leggen Waalhaven. Er moest een spooroverslagcentrum komen en verbindingswegen. Een gebied zo groot als Waalsprong dat moest komen aan weerszijden van de Betuweroute. Er waren rapporten verschenen dat MTC zoveel zou gaan kosten dat het project nooit rendabel zou worden. Actievoerders van Milieudefensie hadden zich verschanst in een strategisch gelegen hoogstamboomgaard, die was gekocht van een weerspannige Betuwse familie. Maar het provinciaal bestuur van Gelderland en de gemeenten in het Knooppunt Arnhem-Nijmegen wisten beter en wensten de race naar voorspoed en geluk door te zetten. Van Leeuwen noemde MTC een ‘miskleun’, een ‘ramp’ voor het gebied. Hij herinnerde aan de luchtfietserij rondom de Eemshaven bij Delfzijl en de haven bij Moerdijk, ook nooit echt een succes geworden. En hij vertelde somber over de teleurstellingen van een Betuwse boer. Twee van zijn drie kinderen waren geëmigreerd naar Ontario. De derde zoon aarzelde. De zandwinning op de grond van Van Leeuwen ging maar door en aan de andere kant kwam de haven die wéér meer grond opeiste. In een penthouse met een daktuin boven een bakkerij in Bemmel woont H.W.M. Bergamin. Hij begon als wethouder in Nijmegen. In de jaren zeventig, tachtig was hij gedeputeerde van de provincie Gelderland met ruimtelijke ordening in portefeuille. Later werd hij burgemeester van Bemmel. Oudere mensen hebben vaak spijt. Bergamin ook. Somber constateerde hij terugkijkend over de streek die hij diende: ‘Alles slibt dicht.’ Hij herinnerde zich hoe een andere gedeputeerde van Gelderland, mr. O.W.A. baron van Verschuer, zich steeds fanatiek had verzet tegen bebouwing tussen Arnhem en en Nijmegen. Toen, ineens, doorkruiste het ministerie van VROM met eigen ideeën over ruimtelijke ordening alle beginselen van vroeger. Met de ontwikkeling van Vinex-wijken werd het verzet van baron Van Verschuer in één keer ongedaan gemaakt. Nijmegen kwam over de Waal, Arnhem ging verder de Betuwe in, Elst mocht uitbreiden en Bemmel groeide als kool. ‘In één keer werd door die bouwactiviteiten alles opgeslokt. Er viel niks meer tegen te houden. In alle haast werden wegen en spoorlijnen vergeten. Het allervervelendst was dat niemand meer de voorgeschiedenis kende. De mensen die ooit de plannen maakten voor de Waalsprong waren weg, de bestuurders gepromoveerd en ambtenaren verdwenen. Zo kwam het dat de Raad van State alles stillegde, de milieueffectrapportage opnieuw moest beginnen en er nog altijd geen uitzicht is op een nieuwe brug bij Nijmegen en openbaar vervoer ontbreekt,’ zei Bergamin. Hij had als voorzitter van het Over-Betuws Overleg (OBO) – een samenwerking van dwarsliggende gemeenten – van alles ondernomen de komst van een Nijmeegse wijk over de Waal te voorkomen. De OBO-gemeenten boden aan zelf duizenden woningen te bouwen – als ze maar baas van eigen grond konden blijven. Maar weldra viel het pact uiteen en werd het ieder voor zich. Het Bemmel van Bergamin zag er tenslotte zelfs geen been in grond af te staan aan Nijmegen in ruil van extra woningbouw. Er was sprake van koehandel en een voortdurend buigen voor de eisen van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) – zo beschrijft Ferdinand van Hemmen de gang van zaken in Motor van het dorpsleven, een historische schets van Bemmel. Bergamin beschreef niet de arrogantie van de macht maar de onmacht van de macht. Toen hij burgemeester van Bemmel werd, was er geen sprake van nieuwe wijken met woningen of glastuinbouw. Maar er waren autonome processen. Hij herinnerde zich nog de uitbundige bloesempracht in het voorjaar als de Betuwe in bloei stond. Ineens waren de hoogstammen verdwenen. Bergamin, een beetje bitter: ‘We hebben nog geprobeerd boomgaarden te redden maar de fruitboeren sloopten ze zelf want ze kregen rooipremies. In je eigen tuin moet je niet proberen zomaar een boom te rooien maar voor het kappen van fruitbomen is geen vergunning nodig.’ Later leidde hij me door het Nieuwe Bemmel dat, na de gemeentelijke herindeling en nieuwbouw, was bevorderd van achttienduizend tot ruim veertigduizend inwoners. En ik zag Klein Rome, het jongste bolwerk van beschaving. Een, althans in naamgeving, verlaat eerbetoon aan Claudius Civilis die ooit aan de overkant van de rivier de Stad der Batavieren in brand stak. Tegen het eind van de twintigste eeuw was er nog gras en liepen er koeien. Een paar jaar later verlegde het polderdistrict Betuwe een zeeg met enkele honderden meters. Toen, twee, drie jaar later lag er een nieuwe Vinex-wijk met honderden opgetuigde huizen tussen waterpartijen en met hardhouten vlonders grenzend aan watergangen. Middenin, aan een eiland, lagen ecowoningen met zonnepanelen, brandmelders, verlichting achterom tegen enge plekken. Zevenhonderdduizend gulden per stuk. ‘We hadden afgesproken dat de bewoners in Klein Rome hun huizen de eerste jaren niet mochten doorverkopen. Maar de boete die ze de gemeenten moesten betalen was een kleinigheid vergeleken met de winst die ze konden maken bij verkoop. Het gebeurde daarom toch.’ In de jaren dertig van de vorige eeuw wandelde dr. Jac.P. Thijsse langs de Waal boven Nijmegen en zag een winterbedding van kilometers breedte. ‘In de wijde uiterwaarden verloopen oude armen, spiegelende waterpartijen in de groene weide. Wielen, buitendijks en binnendijks, kijken ons aan als wilden ze ons hun geschiedenis verhalen. Steenovens liggen gereed om de versche klei te verwerken die nog onophoudelijk door de rivier wordt aangebracht, de rivier steeds bevolkt door vaartuigen van allerlei aard. Wanneer we dan bij Pannerden tegen de afgesplitste Rijn aan komen dan valt wel duidelijk in het oog, dat deze waterloop hier eigenlijk een kanaal is. Die Waal had natuurlijke, deze Rijn heeft menschelijke afmetingen.’ Hij zat neer bij het splitsingspunt van Waal en Pannerdensch kanaal en keek uit op Millingen. Hij passeerde het middeleeuwse Kasteel Doornenburg en bedacht dat de grachten de oorsprong vormden van de Linge – door de Betuwse schrijver/schilder Jacobus Jan Cremer ooit omschreven als dat ‘kleine rivierke dat maar wat vort slentert’. Het kan niet anders of Thijsse moet in het begin van de vorige eeuw ook Boerenhoek zijn voorbij gegaan. Een met volle loofbomen omzoomde vlek tussen Linge en Pannerdensch Kanaal met wegen die eindigden in de ruimte van land en water. Het laatste platteland met zelfs nog stilte. Een uithoek waar mensen alleen kwamen als ze er iets te zoeken hadden. Tot het ontdekt werd door de ontwerpers van de Betuweroute. Eerst zou er een brug komen, hoog torenend boven het land. Na de protesten van de bewoners van Boerenhoek werd besloten tot het boren van een tunnel onder de uiterwaarden en onder het kanaal. Maar wel met toeritten, tunnelgebouwen en de herrie van in de grond duikende treinen. Het ene kwaad werd ingeruild tegen het andere. De Neder-Betuwe dan. Weer zo’n onbestemde dag met sporen van natte sneeuw, vlagen mist en openingen in het zwerk. De dijk langs de Neder Rijn is smal en kronkelt over oude oeverwallen, langs wielen en putten. Hier een waker, daar een slaper. Geknotte wilgen staan naakt in het land. Op een omgevallen stoof zit een steenuil. Door de uiterwaarden gaan paden naar steenfabrieken. Boven het water licht de vrieslucht op in wit, geel en oranje kleuren. Daar begint achter een denkbeeldige grens die de baan wordt genoemd een ander land. Streekbewoners spraken ook wel over de zwarte band. Een grillige lijn van steile protestantse geloofsgemeenschappen die zich uitstrekt van Zeeland, via delen van Zuid-Holland, Brabant, de Betuwe, Veluwe tot Staphorst. Een spirituele barrière tegen de hoer van Babylon – Rome dus en de roomsen hoewel het met de aard en het aantal van de rooms-katholieken in Over-Betuwe wel meeviel. Achter die baan was het land leger en ingetogener. In Opheusden en Kesteren droegen de meisjes lange rokken met overigens verraderlijke sexy splitten. Een enkele keer kwam het nog voor dat nietsvermoedende fietsers die op de Dag des Heeren voorbijkwamen, van hun rijwiel getrokken werden. De grond is hier hoog met zand en zavel. Daardoor veel boomkwekerijen en boomgaarden en tekenen van welvaart die vaak het gevolg was van werken in het zweet des aanschijns. Net als in de Over Betuwe hingen hier weinig woningen aan de dijk. Dat had te maken met de structuur van de grond, het zand van de oeverwallen waarop gedurende alle tijden boerderijen en huizen waren gebouwd. Hoe verder je naar het westen ging, hoe slapper en natter de grond werd. In de Tielerwaard en het land van Culemborg werden huizen en boerderijen doorgaans aan de dijk gebouwd. Pas na de ruilverkaveling in de jaren zestig van de twintigste eeuw veranderde dat en kwamen er boerderijen in de polder. De Neder-Betuwe was nog vooral agrarisch gebied met een fijnmazig netwerk van waterlopen dat door het polderdistrict vergeleken werd met de haarvaten van een bloedvatenstelsel rondom de ader Linge. ‘Naar verwachting zal Neder-Betuwe de komende decennia agrarisch blijven’, meldde het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006 optimistisch. Tussen Opheusden aan de Neder Rijn en Eldik aan de Waal was de Betuwe het smalst. Een afstand van nauwelijks tien minuten met de auto. Maar een tocht door twee werelden. En gezien vanaf de Waalbandijk bij Eldik, enkele kilometers naar het westen, was het een reis in de tijd. In de verte ontmoetten het holoceen en het pleistoceen elkaar. Daar rees de Grebbeberg omhoog, onderdeel van de stuwwallen die tweehonderdduizend jaar geleden werden gevormd uit grond en stenen die ijsmassa’s voor zich uit duwden. Ze werden de natuurlijke begrenzing van de Neder Rijn. De oude Rijndijk aan deze kant kreeg er later versterking van de Marsdijk. Het opvallende was dat bij het ingaan van het nieuwe millennium, niemand in het gebied over een samenhangend plan of visie beschikte van de toekomstige ontwikkelingen in het rivierengebied. De provincie Gelderland niet. Het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland niet. De Kamers van Koophandel evenmin. Er was een vage en onleesbare brochure verschenen, een experiment over het ruimtelijk beleid Rivierenland. Het heette één lijn voor kwaliteit en was vooral een belijdenis van goede voornemens. De gemeenten meldden daarin hun ambitie de waardevolle delen van het platteland niet te zullen aantasten, eerst te zullen zoeken naar inbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied en dan naar uitbreiding. Voorts orakelden ze naar de mode van de dag duurzaam te willen ontwikkelen en bouwen. Ze wilden, nog zo’n versleten woord, maatwerk leveren. Een paar jaar eerder was de Nieuwe Kaart van Nederland verschenen waarop alle in Nederland democratisch tot stand gekomen nieuwe projecten op een topografische ondergrond waren ingekleurd. De kaart was later bijgewerkt en opnieuw uitgebracht. Maar ook die was tragisch onvolkomen. Landschapsarchitect Dirk Sijmons, een expert op het gebied van polders, dijken en rivieren, had in zijn boek = Landschap geschreven over het beperkte zicht van de Nieuwe Kaart op de komende vijftig jaar. ‘Allerlei sluipende processen en zaken die nog niet in projecten zijn omgezet staan er niet op. De oplossing van milieuproblemen, het ten uitvoer brengen van integraal waterbeheer, het totstandbrengen van een ecologische hoofdstructuur maar ook en vooral diepgaande veranderingen in de landbouw staan allemaal niet op de kaart. Voorbeelden van een zich snel ontwikkelend programma van eisen die hun uitwerking op het landelijk gebied niet zullen missen. De eerste reactie bij het zien van de kaart is overigens ongeloof: hangt ons dàt allemaal boven het hoofd? Worden deze zaken wel goed op elkaar afgestemd? Heeft iemand zich wel eens het cumulatieve effect van al deze veranderingen gerealiseerd? Staat er eigenlijk wel iemand aan het roer?’ De Betuwe was in die jaren een voorbeeld van de wanorde en de anarchie in Nederland. Iedereen deed maar wat en de projectontwikkelaars deden de rest. |
Heimwee van een heemraad Eck en Wiel is een dorp gebouwd op zandbanen van oude rivierlopen. Tussen vrijstaande woningen en statige boerderijen zijn – als gevolg van de mogelijkheden in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening landgoederen te realiseren – namaakherenhuizen gebouwd. Aan wat vroeger de rand van het dorp was, ligt Huize De Kamp, een hoge oude boerderij met een grote serre en achterstallig onderhoud. Daar woont Frits Verbrugh. Telg uit een Betuws geslacht dat zeven hoofdingelanden en hoofdgeërfden, vijf heemraden en een dijkmeester voortbracht. Zelf was Frits C. Verbrugh begonnen als heemraad van de buitenpolder Eck en Wiel. Toen die werd opgeheven werd hij heemraad van het polderdistrict Nederbetuwe en later heemraad van Betuwe. Hij was lid van het bestuur van het waterschap van de Linge en van het zuiveringsschap Rivierenland. Een aardige man met fotoboeken op tafel en heimwee in het lijf. De heemraad in een roeiboot op de Linge. De heemraad duwend achter een vastgelopen bus. De heemraad aan een maaltijd in een Zoelense herberg. De heemraad tijdens de schouw van Tiel via Ravenswaay naar Doornenburg en van Doornenburg naar Tiel. Soms andersom. Elk jaar twee keer. In de pronkkamer stond een zwaar zilveren drinkbeker, ooit geschonken aan A. Verbrugh Rzn. die van 1855 tot 1890 heemraad was geweest. Er hing een zilveren plaquette overhandigd aan dijkmeester Verbrugh ‘ter belooning van loffelijke daden en betoonden ijver en moed tot behoud van dijken en waterkeringen bij ijsgang en hoog water in het voorjaar van 1845′. Toen werden mensen tenminste nog gewaardeerd. Huize De Kamp was ooit de woning van Albertus Verbrugh die honderdvijftig jaar geleden burgemeester werd van Maurik. De man woonde er alleen met een huishoudster. Grootvader was er boer en kocht grond uit de nalatenschap van baron Van Brakell. Vader had nog twee vaste knechten en losse arbeiders. Z’n moeder hield dienstboden. ‘Nu is er niets meer’, zei de zoon. Want de gemeente eiste grond op om te kunnen bouwen. De Kamp raakte ingesloten tussen de nieuwe huizen. Frits Verbrugh kreeg het er benauwd van. Hij verpachtte z’n fruitbedrijf omdat de overheid hem dwong op z’n zeventigste weer naar school te gaan voor een nieuwe spuitlicentie. Zijn zonen zagen er niets in hem op te volgen. Hij deed de koeien van de hand omdat een melkquotum van honderdvijftigduizend liter onrendabel was. Om Huize De Kamp te kunnen onderhouden, betrokken zijn kinderen en kleinkinderen de vleugels en bovenverdieping van het oude huis. Hij bladerde door de foto’s, keek naar de generaties die voorbijgingen en zag dat alles anders geworden was. |