Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

‘De onverschilligheid voor een lekkende Roemeense tanker’

Iedereen stond erbij en keek ernaar. Een jaar geleden werd de Nederlandse kust over een grote oppervlakte besmeurd door zware stookolie. Tienduizenden vogels gingen dood. Na een wekenlange zoektocht tot in Noorwegen toe, werd de Roemeense bulkcarrier ‘Borcea’ als schuldige opgespoord. Achteraf blijkt dat al meteen na de eerste lozing Rijkswaterstaat wist dat het om de ‘Borcea’ ging. Maar niemand voelde zich geroepen in actie te komen. Een reconstructie aan de hand van proces-verbaal 2005 van de rijkspolitie te water in Dordrecht.

In de middag van de vierde januari vorig jaar, arriveert de honderdduizend ton metende ‘Borcea’ op de rede van Vlissingen. Het schip is met een lading ijzererts uit Mauretanië op weg naar Gent. Al meteen valt zeeloods J.P.E.G. Kint, die op de bulkcarrier aanwezig is voor assistentie, iets ‘vreemds’ op. De sleepboot ‘Fighter’ die de bulkcarrier helpt bij het ankeren, mag niet vastmaken aan het voorschip maar moet dat doen aan het achterschip. Volgens de kapitein van de ‘Borcea’, de 59-jarige Roemeen S.G.Guna, is het ankergerei op het voorschip ‘niet sterk genoeg’. Zeeloods Kint begrijpt dat het om een ‘lekkage’ gaat. Tegenover de rijkspolitie te water zal hij later zeggen ‘dat het voor de eerste keer in zijn loopbaan is dat een schip op een dergelijke wijze ten anker gaat.’ Als de duisternis al valt, ziet hij rondom de ‘Borcea’ een ‘verkleuring’ op het water, mogelijk een gevolg van de lekkage.
Even later komt kanaalloods J.W. van Hende aan boord van de ‘Borcea’. Hij wordt gevraagd in de hut van de hoofdscheepswerktuigkundige te komen en treft daar de kapitein van de ‘Borcea’ aan die ‘in een verhit gesprek is met de machinist’. De kapitein vertelt dat hij een probleem heeft. Het schip ligt ‘koplastig’. Vermoedelijk is kort tevoren op het zeeloods-traject ‘onder water iets geraakt’ waardoor mogelijk een duiker nodig is om de situatie op te nemen. Omdat er ook nog machine-problemen zijn, blijft het schip die nacht op de rede van Vlissingen liggen.
De andere ochtend verschijnt kanaalloods J.K.P.W. Dewulf om de ‘Borcea’ naar Gent te varen. Als hij de ‘Pas van Borssele’ passeert hoort hij via de kortegolf van de Zeeverkeerspost Vlissingen dat achter de bulkcarrier ‘oliesporen worden waargenomen, vermoedelijk afkomstig van de Borcea.’ Even later wordt Dewulf weer via de kortegolf gewaarschuwd door de brugwachter van Sas van Gent die een lang oliespoor achter de ‘Borcea’ waarneemt. Als de kanaalloods de kapitein van de ‘Borcea’ op de hoogte stelt van de olielozingen reageert deze ‘gelaten’.
Intussen wordt door nog minstens vijf andere waarnemers gezien hoe het Roemeense schip olie verliest. Achter de bulkcarrier vaart het zeeschip ‘Diana 2’ dat beloodst wordt door R.Busink. Die meldt over kanaal 14 aan de zeeverkeerspost Vlissingen: ‘We varen hier zo langs het Pasje van Borssele en die bulkcarrier verliest nogal wat olie, een heel spoor vanaf de boei tot in het Pasje, eh en zo te zien gaat dat nog steeds door, over.’ En over kanaal 3 zegt kanaalloods Dewulf tegen de brugwachter van Sas van Gent: ‘Het schip wordt hier een beetje achtervolgd met olie. Ik weet het ook niet hoor, van in Vlissingen al.’ De brugwachter op zijn beurt bericht aan de zeeverkeerspost Terneuzen dat het kanaal bij de brug, als de Borcea gepasseerd is, ‘over de volle breedte verontreinigd is met olie.’
Riviermeester L.C.Waleson van het ‘directoraat generaal scheepvaart en maritieme zaken’ (DGSM) vaart ondertussen de ‘Borcea’ achterop en ziet een breed spoor olie. Hij gaat aan boord van de bulkcarrier maar neemt genoegen met de verklaring van de kapitein ‘dat geen olie overboord gepompt is.’ En vervolgens is er nog de kapitein van de ‘Helgersee’, een schip van Rijkswaterstaat, dat ‘vervuiling als gevolg van zware olie’ waarneemt. Vóór de ‘Borcea’ ziet hij niets, áchter de bulkcarrier is van alles mis.

Maar er is niemand die de verantwoording op zich neemt om het schip te stoppen, monsters te nemen en op onderzoek uit te gaan. Het schip vaart door, onafgebroken stookolie verliezend uit – naar later zal blijken – een gat in de bunkertank. Het stoomt door naar Gent. In de Westerschelde en in het kanaal van Gent naar Terneuzen wordt alles overdekt met een oliefilm. De ijzererts wordt gelost en het schip vaart met ballast terug. En nu repeteert alles zich op de terugweg wat een paar dagen geleden op de heenweg gebeurde.
Het is 8 januari. Uit het raam van de zeeverkeerspost Vlissingen ziet de ambtenaar van Rijkswaterstaat R.A.G.Schoones ‘een oliespoor van naar schatting honderd meter breed vanaf de Honte richting Wielingen’. Hij concludeert dat het alleen van de ‘Borcea’ kan komen en deelt dat aan de loods op het schip mee. Zeeloods O.V.Wyndaele overlegt met de kapitein van de ‘Borcea’ maar die laat weten dat alles ‘normaal’ is. Vervolgens neemt Schoones contact op met kapitein M. Meerman van het betonningsvaartuig ‘Vlissingen’. Die bevestigt dat hij een grote olievlek ziet achter de ‘Borcea’. Dat gaat zo een tijdje door. Alle waarnemers zien een brede strook olie op enige afstand achter de ‘Borcea’ omhoog komen naar de oppervlakte. Tenslotte is de bulkcarrier in volle zee en verdwijnt aan de horizont.
Alles wat nu verder volgt, had niet geschreven hoeven te worden als al die waarnemers in ’s rijks dienst de olielozing een beetje ernstiger hadden opgevat en doortastender waren opgetreden. De Rotterdamse officier van justitie mr. H.A.C.Smid verbaast zich dat het proces-verbaal over de ‘Borcea’ buiten de burelen van het Openbaar Ministerie circuleert, maar wil niettemin commentaar geven. Met onderdrukt cynisme zegt hij: ‘Achteraf valt van alles aan te merken op hoe de zaak is afgehandeld in en om de Westerschelde. De manier waarop gereageerd is verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Maar hoe gaat dat in de scheepvaart, daar wordt continu met wachtoverdrachten gewerkt maar kennelijk wordt informatie niet overgedragen. Ik hoop dat een volgende keer de mensen meer op hun qui vive zijn en dat de alertie toeneemt.’

Enkele uren nadat de ‘Borcea’ uit het zicht verdwenen is, komen de eerste berichten binnen over ernstige vervuiling met olie van de kust van Zeeland en Zuid-Holland. Vooral in het gebied rondom de Brouwersdam en op het strand van Goeree-Overflakkee bij de vuurtoren van Ouddorp is de situatie dramatisch. Al meteen spoelen duizenden dode vogels aan, andere dieren zijn zo bedekt met een koek van olie dat ze ten dode opgeschreven zijn. Het eiland Goeree is over een kilometers lange afstand bevuild met een strook olie van wel zes meter breed. En er komt nog steeds olie bij. Op zaterdag 9 januari worden de hoeveelheden geschat op enkele honderdduizenden liters. Plotseling komt iedereen in actie. Vliegtuigen van de kustwacht stijgen op en zien overal voor de kust plakkaten olie met een straal van enkele kilometers drijven. Rijkswaterstaat begint heel energiek een eigen zoekactie naar olie. In het weekeinde spoeden zich drommen vrijwilligers naar de kust in een poging de nog levende, met olie bedekte vogels te redden. De districts-inspecteur landelijke dierenbescherming Y.Kwast zegt dat ‘duizenden vogels met veel pijn een ellendige dood sterven’. Medewerker J.G.M.Peeters van de Nederlandse Vereniging tot bescherming van Vogels in Zeist, schat het aantal dode vogels tussen de 15 en 20.000. Vooral zeekoeten, zwarte zee-eenden en futen. Meer dan 3000 nog levende vogels worden naar 17 asiels gebracht. Namens dezelfde vereniging in Zeist dient mr. A.A.S. van der Meer uit Nijmegen een klacht in tegen de toen nog onbekende kapitein van een onbekend schip wegens ‘dierenmishandeling c.q. dierenkwelling’. De kosten die alle asiels, organisaties en de duizenden vrijwilligers maken om de olie op te ruimen, de dode dieren te bergen en de nog levende dieren te helpen worden op bijna vier miljoen gulden geschat. Op maandag 11 januari, na een weekeinde van tumult, veel publiciteit en verontwaardiging, formeert het openbaar ministerie in Rotterdam in aller ijl een onderzoeksteam bestaande uit zeven rechercheurs en milieuambtenaren met als doel ‘de dader van de verontreiniging te achterhalen.’ Die stoomt inmiddels – maar daar heeft justitie dan nog geen idee van – richting Noorwegen.

In de week die volgt beginnen de politiemensen met het ontwarren van een gordiaanse knoop. Ze weten dan nog niet wat in brede kring onder rijksloodsen en mensen van Rijkswaterstaat al lang bekend is. Ze beginnen bij het begin. Er worden monsters genomen van de aangespoelde olie die in gerechtelijke en handelslabaratoria worden geanalyseerd. Daaruit kan worden opgemaakt dat het mogelijk om Venezuelaanse, Iraanse, Iraakse, dan wel Russische olie gaat. Daarop worden ingewikkelde simulatiemodellen op computers van Rijkswaterstaat uitgevoerd om zo een idee te krijgen van de plaats en de tijd van de lozing. Er wordt een profielschets gemaakt van het soort schip dat geloosd kan hebben. Er worden tientallen tips nagetrokken van mensen die weten dat zeeschepen in die periode op zee delen van de lading hebben verloren. Alle scheepsbewegingen op de Westerschelde worden nagegaan. Kortom, in enkele dagen tijd onderzoekt het opsporingsteam 572 schepen. Op vrijdag 15 januari blijven vier tips over van schepen die mogelijk averij hebben opgelopen tijdens de reis en één daarvan is de ‘Borcea’. Maar de gouden tip komt niet van de zeeverkeerspost Vlissingen of van de brugwachter van Sas van Gent of van een van de ambtenaren van Rijkswaterstaat. De tip is afkomstig van het State Pollution Control uit Noorwegen waar de lekkende ‘Borcea’ inmiddels is aangekomen. En dat is vooral een hard gelag voor J.T.G.E.Kramer, het hoofd bestrijding zeevervuiling van Rijkswaterstaat (directie Noordzee) die aan het opsporingsteam van het Rotterdamse openbaar ministerie is toegevoegd als deskundige. Van zijn collega’s moet hij het niet hebben.

Maar eenmaal in deze fase van het onderzoek worden door Rijkswaterstaat kosten nog moeite gespaard de dader te vinden – minister N.Smit-Kroes zal later dan ook, zichzelf wegcijferend, de inzet van haar departement luidruchtig prijzen. Een speciaal vliegtuig, door Rijkswaterstaat ter beschikking gesteld, wordt met twee rechercheurs aan boord naar Narvik gevlogen. Omdat de ‘Borcea’ net vertrokken blijkt naar Haugesund voor reperatie, Œblijft de missie helaas beperkt. Het vliegtuig gaat nog diezelfde dag terug met aan boord de rechercheurs en twee monsters van de stookolie uit de tanks van de ‘Borcea’ – aanwezig in het politiebureau van Narvik. In een koelbox gaan ze linea recta door naar het gerechtelijk labaratorim in Rijswijk en naar het RIZA in Lelystad. Afijn, om een lang verhaal kort te maken, de oliemonsters komen overeen met de olie die gevonden is op het strand van Goeree. Twee dagen later vertrekken de twee rechercheurs samen met de officier van justitie mr. Smid, opnieuw naar Noorwegen. Later voegt zich nog bij hen K.J.Bolt die plaatsvervangend hoofd is van het directoraat-generaal scheepvaart en maritieme zaken van het ministerie van verker en waterstaat. Het is inmiddels 18 januari geworden.
Het zit de speurders niet mee. Kapitein Guna van de ‘Borcea’ wil pas medewerking verlenen aan het onderzoek, als hij wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger van de eigenaar van het schip, de Roemeense staat. Die is op weg van Londen naar de ‘Borcea’. Een dag later bericht de Noorse politie dat zij haar medewerking moet staken omdat maritieme onderzoeken voorbehouden zijn aan de scheepvaartinspectie. De lokale politie-adjudant die de Nederlanders terwille zal zijn is bovendien ziek. En voorts wordt officier van justitie Smid meegedeeld dat het onderzoek politiek ‘gevoelig’ ligt in verband met de diplomatieke betrekkingen tussen Noorwegen en Oslo. De vertegenwoordiger van de Roemeense staat, advokaat J.P.Ray uit Londen, is intussen wel op de ‘Borcea’ gearriveerd. Hij wenst enige voorbereidingstijd en de Nederlandse onderzoekers wordt beleefd gevraagd de andere dag terug te komen.

Op woensdag 20 januari begeven de vier onderzoekers zich naar de scheepswerf in Haugesund. Maar het dok is nog steeds niet droog, uit de bunkertank van de ‘Borcea’ blijft maar oliestromen die met moeite uit het dok verwijderd kan worden. En aan boord van de ‘Borcea’ sluit de kapitein zich op in zijn hut en wordt het opsporingsteam onder leiding van de officier van justitie Smid feitelijk elke informatie geweigerd. Weer een dag later is het de Nederlanders vergund enkele oliemonsters te nemen. Het wordt vrijdag de 22e januari en eindelijk is de lokale politie-adjudant hersteld van zijn ziekte. Maar helaas, ook hij verwijst naar de scheepvaartinspectie. Ten einde raad wendt officier van justitie mr. Smid zich tot de Nederlandse ambassadeur in Noorwegen, de heer N.van Dijl. Die reageert korzelig, ‘iedereen kan wel zeggen dat hij officier van justitie is.’ ‘Ik heb, kan ik wel zeggen, geen vreugdevolle ervaringen overgehouden aan mijn gesprek met de ambassadeur’ , zegt Smid achteraf met gevoel voor understatement. Smid reist vervolgens terug naar Nederland. Er gaan dagen voorbij, zonder dat de drie onderzoekers die zijn overgebleven iets kunnen doen. Pas op vrijdag 29 januari kan de bodem van de ‘Borcea’ in het dok worden gecontroleerd en wordt een groot gat ontdekt in de dubbele bunkertank. Weer vier dagen later verwijst de Noorse scheepvaartinspectie de zaak terug naar justitie. Weer twee dagen later – op donderdag 4 februari, meer dan een maand na de eerste olielozingen in de Westerschelde – gaat de rechtbank in Haugesund akkoord met huiszoeking in de hut van kapitein Guna aan boord van de ‘Borcea’. Dan blijken helaas de belangrijkste stukken niet meer aan boord te zijn. .Ze zijn meegenomen door de vertegenwoordiger van de Roemeense staat, J.P.Ray uit Londen. Volgens de Nederlandse wet is dat een overtreding, volgens de Noorse wetgeving niet. In elk geval is het onderdeel van de eindeloze vertragingstactiek die met succes wordt toegepast. Op 9 februari vliegt daarop een rechercheur van het onderzoeksteam naar Londen om Ray te horen. In Noorwegen worden intussen de bemanningsleden, inclusief kapitein Guna gehoord – ze zijn nu verplicht te antwoorden. Ze hebben allen hetzelfde verhaal, niks lekkage maar ‘er is een overloper geweest via de ontluchtingspijp van de bunkertank’.
Achteraf blijkt dat het allemaal nodeloos gecompliceerd wordt gemaakt. Het onderzoeksteam beschikt inmiddels ook over alle scheepsdocumenten van de ‘Borcea’ en daaruit ontstaat een beeld van de echte gebeurtenissen.
Op 5 januari 1988 laat kapitein Guna een telegram verzenden naar de eigenaar van het schip in Roemenië waarin hij melding maakt van ‘lozingen van zware brandstof aan bakboordszijde van het voorschip. In het telegram staat dat een scheur wordt vermoed in de bunkertank. Er wordt bovendien toestemming gevraagd de tank te laten onderzoeken door een duiker. Een dag later komt antwoord uit Roemenië. Onderzoek door een duiker komt niet gelegen. Op 14 januari gaat weer een telegram naar de eigenaar van het schip in Roemenië. De ‘Borcea’ is dan al in Noorwegen. Volgens het telegram hebben duikers een gat in de bunkertank ontdekt. In het telegram erkent kapitein Guna dat hij de eerste olielozingen heeft gezien op de rede van Vlissingen. Op dezelfde dag komt een telegram terug uit Roemenië. Kapitein Guna wordt hierin geá‹ánstrueerd ‘te ontkennen dat er olie in de bunkertanks heeft gezeten’, hij dient vol te houden ‘dat deze tank leeg was’. Hij dient dat voorts te bewijzen aan de hand van het machinekamerjournaal’. Door het team van rechercheurs wordt daarop in het proces-verbaal geconcludeerd dat ‘kennelijk valsheid in geschrifte wordt voorgestaan’.
Zo weten tenslotte, drie maanden na de eerste lozingen op de rede van Vlissingen, de zeven rechercheurs en milieuambtenaren eindelijk wat de rijksloodsen en ambtenaren van Rijkswaterstaat al in het prille begin wisten: de ‘Borcea’ is verantwoordelijk voor de olielozingen.
Het gerechtelijk vooronderzoek wordt inmiddels voortgezet. ‘Het proces-verbaal dat door het onderzoeksteam gemaakt is, is zo goed dat voorlopig getuigenverhoor niet meer nodig is,’ zegt officier van justitie Smid. Maar de kans dat kapitein Guna en zijn medeverdachten ooit nog in Nederland zullen komen is uiterst gering. Zij staan zware boetes en gevangenisstraf te wachten.
Misschien dat ze bij verstek veroordeeld kunnen worden. De civele procedure over de schadevergoeding gaat wel door. Door de Roemeense staat is een bankgarantie van twee miljoen gegeven. Als de rechter tot een gunstige uitspraak komt zullen daarmee de vogelbeschermers schadeloos worden gesteld.
Maar de vervuiling en de dood van tienduizenden vogels worden er niet mee ongedaan gemaakt.

Vrij Nederland, 15 mei 1992

Polderpers