Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

De vrede van Malburgen

De Nieuwe Straat

‘(…)
Zo is het met de wereld ook,
Die roekloos langs een rechte lijn,
Niet vragend naar het mijn en dijn,
Wàt prachtig rijpte of schoon ontlook,

De toekomst perst, als strook en strook
Van platte geestdrift, om een plein
Van domheid, eigenbaat en schijn
Op schoonheid die zich bang verdook
(…)’

(Albert Verwey uit ‘Oorspronkelijk dichtwerk’ tweede deel 1938)

De vrede van Malburgen

Alles schreeuwt om verandering. Hoe voor het eerst een dijk achterwaarts wordt verlegd en de mens inziet dat het water in de rivier recht heeft op ruimte.

Hoofdstuk 1

Het is november, aan het begin van de 21e eeuw. Bij Bakenhof, grenzend aan Malburgen, het noordelijkste puntje van de Betuwe, hebben Rijkswaterstaat en het polderdistrict Betuwe zojuist een experiment voltooid dat de geschiedenis zal ingaan als achterwaartse dijkverlegging. Over een lengte van ruim een kilometer is de dijk zo’n tweehonderd meter landinwaarts verplaatst. Stratego op hoog niveau. De eerste terugtrekkende beweging in het rivierengebied van de mens voor het water. Een poging tot verzoening.
Op het baken aan het einde van de krib zit een aalscholver. Het dier rekt zich uit, klappert met de vleugels en zakt dan weer terug in verwondering. De dijk aan de Neder Rijn is, vergeleken met die langs de Waal, niet veel meer dan een uitstulping in het landschap. De rivier is hier op z’n smalst. Het water stroomt traag voorbij. De zon ziet bleek en uitgeblust en heeft nog een uur te gaan. Het moet hier lang zijn geweest zoals het was op de vierde dag in Genesis, aarde, water en levende wremelende zielen. Met meanderende rivieren die zichzelf voortdurend verlegden. Zo ontsprong ooit bij Malburgen uit de Neder Rijn de IJssel.
Kerkdorp Malburgen was Duits, een enclave behorend tot het groothertogdom Kleef. Bij de splitsing van de rivier stond een kasteel met een heer die van passanten tol eiste. Driehonderd jaar geleden werd in een poging het water naar de hand te zetten, een oude half dichtgeslibde strang uitgegraven en ontstond het Pannerdensch Kanaal – een nieuwe waterader tussen het Bijlandsch Kanaal en Neder Rijn/IJssel. De ruzies die volgden tussen de gewesten – met de aanleg van het kanaal waren nieuwe problemen ontstaan werden tenslotte gesmoord met de oprichting van Rijkswaterstaat. Die leefde twee eeuwen lang op voet van oorlog met het water in rivierenland. Totdat de Vrede van Malburgen werd getekend.

En zo was er, na het terugleggen van de dijk, meer uiterwaard en meer ruimte voor de rivier. Een gevolg van nieuwe ideeën en gedachten die rondom de eeuwwisseling onder meer waren verwoord door de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB-21), geleid door F. Tielrooij. De zeespiegel zou stijgen, de bodem dalen en het klimaat veranderen. Er diende rekening gehouden te worden met hogere afvoer van rivierwater en meer regen uit plensbuien. Die boodschap was zo onaangenaam, omdat Nederland sinds het midden van de twintigste eeuw alsmaar bergingscapaciteit aan de rivier had onttrokken. Door intensiever gebruik van de grond waren ‘de mogelijkheden voor een zorgvuldig waterbeheer steeds meer ingeperkt’. Nog hogere dijken zou tot niks leiden, meende de commissie-Tielrooij: ‘Verdere dijkverhoging vergroot de risico’s bij dijkdoorbraak. En gaat het bij steeds hogere dijken mis, dan gaat het ook écht mis.’
Het was tijd voor de grote ommekeer. Het was tijd voor ruimte voor water. Zoals door het scheppen van mogelijkheden voor tijdelijk berging in retentiegebieden. Voor, als de nood aan de man kwam, inundatie-, calamiteiten- of overlooppolders, kortom noodoverloopgebieden die gecontroleerd onder water konden worden gezet. Voor verlaging van de uiterwaarden. En voor achterwaartse dijkverlegging, voldoende om de voorziene verhoging van de rivierafvoer op te vangen.
Het eigenaardige was dat, als het water hoog tegen de dijk reed en de spanning in het rivierengebied steeg, iedereen overtuigd was van de noodzakelijkheid van die maatregelen. Maar zodra de ideeën besproken werden op het moment dat de rivier traag door het zomerbed gleed, liepen burgemeesters en directeuren van Kamers van Koophandel te hoop. Dan had iedereen eigen plannen en moest eerst nog hier een woonwijkje en daar een bedrijventerrein van de grond komen. Dan domineerde het eigenbelang: not in my backyard.

Voor Wim Spinhoven, die enige tijd optrad als waarnemend dijkgraaf van polderdistrict Betuwe, was de keus niet moeilijk: ‘Als in februari 1995 de dijk bij Huissen op springen had gestaan en we hadden dat kunnen voorkomen door elders de dijk door te steken, dan hadden we dat gedaan. Zodra het gaat om het afwegen van veiligheid tegenover economische belangen, mag je niet twijfelen.’

Bij Bakenhof moest een oude, niet meer gebruikte steenfabriek worden ontmanteld, werd een complex volkstuinen verplaatst en moest verontreinigde grond uit de uiterwaarden worden verwijderd. Het resultaat van deze miljoenenoperatie was een verlaging van de Maatgevende Hoogwaterstand van zeven centimeter.

De aarde op de nieuwe dijk is nog vers. Met sporen van diepe voetstappen in rulle grond. Vijfassige trucks sjorren kreunend ladingen zand door een kraterlandschap. In de verte een kantonnier in een roeiboot die de diepte controleert van een pas gegraven geul in de uiterwaard. Tussen de dijk en de geul een wandelpad. In ronkende folders heette dit door de mens herschapen gebied een groen balkon voor de rivier. Twee medewerkers van Rijkswaterstaat, projectleider Henk Eerden en technisch medewerker Hans Alders, vertelden zelfbewust over het experiment. Ze hadden, samen met het polderdistrict Betuwe, de oude dijk meter voor meter afgeschild. Eronder, op het maaiveld, veronderstelden ze zaden en stuifmeel van oude planten die honderden jaren verborgen waren geweest. Onder invloed van water, zon en wind zouden ze weer ontkiemen. De zeven centimeter winst die door het afgraven van de oude dijk en het uitdiepen van de uiterwaard is ontstaan, betekende volgens projectleider Eerden een vergroting van het doorstroomprofiel bij Bakenhof met vijftig procent. Dat hield weer in dat het water bovenstrooms minder hoog zou worden zodat de dijken niet hoefden te worden verhoogd. Hij zei dat Rijkswaterstaat overal speurend rondging op zoek naar nieuwe mogelijkheden dijken landinwaarts te verleggen. Het werd steeds duidelijker dat oude oplossingen niet meer voldoende waren. Zelfs opvangbekkens voor water en het verlagen van uiterwaarden zouden de toekomstige vloed niet meer kunnen keren. Maar de prangende vraag luidde, was er nog wel ruimte voor dijken? Want overal barstte het land uit zijn voegen, met industrie, bedrijventerreinen, glastuinbouw, woonwijken, wegen, recreatieparken en villa’s aan een waterfront. ‘Vanaf nu mag geen ruimte meer worden onttrokken aan het water,’ had de commissie-Tielrooij streng geschreven. Met als gevolg dat bestaande plannen over de kop zouden moeten. En projectleider Eerden zuchtte. Lent misschien, aan de overkant van Nijmegen, waar een versmalling in de rivier het water al eeuwenlang versperde en opstuwde. Er waren plannen de dijk ter hoogte van de verkeersbrug honderdvijftig meter te verleggen waardoor een deel van het dorp op een eiland zou komen te liggen en enkele tientallen huizen moesten worden afgebroken. Maar er was ook gesproken over een bypass, een nevengeul door het binnendijks gebied met overlaten voor tijden van hoge nood. ‘Overal waar het planologisch kan en waar de bevolking het wil, kan de dijk naar achteren worden verlegd,’ zei de projectleider voorzichtig.

Vanaf de dijk een gezicht op Arnhem, die de Franse letterkundige Henry Havard ruim honderd jaar geleden als ‘de luchtigste‘ beschreef: ‘Hare oude wallen zijn in heerlijke boulevards omgeschapen, hare loopplaatsen zijn verkeerd in schoone bloemtuinen en de oude vestinggrachten vormen eene aardige waterpartij, gestoffeerd met kokette eilandjes en belommerd door honderdjarige boomen, (…) eene aristocratische kokette opgesierde hoofdstad van uitspanning en genot.’
Nu een klomp stenen met glas, van puien die elkaar alsmaar overweldigen. Recht tegenover rommelige gebouwen op het industrieterrein Kleefsche Waard. Ver weg achter Oosterbeek verdween de zon in nevel. En alles was gevangen in een net van snelwegen waarover achter en voor, links en rechts van de dijk het verkeer woedde. Hier, aan dit groene balkon, lagen plannen klaar voor eigentijdse dijkhuizen als onderdeel van een nieuwe woonwijk met een parkje en sportvelden.
Dat heette ‘werk met werk maken’.
Malburgen was toen al lang onderdeel van Arnhem-zuid. Een stadsdeel zonder samenhang. Eentonige straten met de grauwe kleur van de jaren vijftig en met sporen van haast uit de jaren zestig. Zielloze wijken met alsmaar ronddraaiende wegen zodat het een mijl op zeven duurde voor de westgrens was bereikt. Die werd aan het begin van de nieuwe eeuw nog gevormd door de eerste enige echte Betuwelijn – de verbinding tussen Geldermalsen en Arnhem/Nijmegen. Toen ooit werd besloten de Betuweroute aan te leggen voor goederenvervoer, waren er kamerleden die nog nooit van de Betuwelijn gehoord hadden, zo slecht kenden ze gebied. En hier, waar de stad abrupt in het land overging, maakte Arnhem aanstalten een nieuwe wijk te bouwen voor zevenduizend woningen. Vinex-locatie Schuytgraaf, ook wel omschreven als Spoorsprong, want toen rivaal Nijmegen Waalsprong kreeg, kon de ander niet achterblijven.

Op een ochtend in december bezoek ik het uitverkoren land dat Hollanderbroek heet. Een goddelijk mooi gebied. Boven de aarde dampt mist, het gras is wit bevroren en knispert onder de voeten. Smalle wegen met wat lokaal verkeer. Een enkele boerderij omgeven door bomen. Langs de Eldensche Zeeg, die een deel van het water van de Schuytgraaf afvoert naar de Linge, essen- en populierenbosjes. Alleen de stilte ontbreekt. Door de mist slaat het geluid neer van de snelwegen, vier kilometer verderop, waardoor de polder afgegrendeld is door muren van dreunend lawaai. In het noorden aan de Neder Rijn het dorp Driel met aan de overkant het omhoogrijzende Veluwemassief. In het zuiden Elst met uitbreidingsplan Westeraam in wording voor ruim tweeduizend woningen. Een van de laatste stukken Over-Betuws platteland. Om te voorkomen dat alles aan elkaar zou klonteren was het park Over-Betuwe bedacht – een openlucht museum van zo’n duizend hectare waar enkele Betuwse boerderijen zouden worden gespaard en hoogstambomen teruggeplant als hommage aan het voorgeslacht. En het zou dienst kunnen gaan doen als opslag van water bij neerslagpieken. In het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006, dat het oude polderdistrict Betuwe nog had helpen opstellen, stond geschreven: ‘Zo dient in de lage delen van een gebied bij voorkeur geen nieuwbouwwijk te worden gerealiseerd maar ligt het meer voor de hand om een natuurgebied aan te leggen.’ Die wens was al achterhaald toen het plan nog moest worden vastgesteld.
In het dagblad Trouw verscheen een korzelige bijdrage van oud-medewerker J.W. Boehmer van Rijkswaterstaat die waterschappen en dijkgraven beschuldigde van niets doen. ‘Ondanks het gebrek aan veiligheid hebben de betrokken waterschappen nooit massaal geprotesteerd toen vanaf de jaren zestig alsmaar meer woonwijken verrezen in de diepste delen van hun polders.’ Ik legde dat verwijt voor aan ir. G.N. Kok, de laatste dijkgraaf van polderdistrict Betuwe die in 2002 dijkgraaf werd van het nieuwe Waterschap Rivierenland. Hij ontkende niet. ‘Het moet anders. Het waterschap moet wakker worden geschud. We moeten ons meer gaan bemoeien met de besluitvorming binnen de ruimtelijke ordening. Daar zijn we mee bezig.’ antwoordde hij.
‘Mijn opstelling is, gemeenten zet een stap terug in het belang van de burger. Lastig wordt het als we onze kennis en opvattingen pas naar voren kunnen brengen aan het eind van de bestemmingsplanprocedure. We moeten anticiperen, eerder met onze inbreng komen. Het zou dan kunnen zijn dat wij een negatief advies afgeven. En dan tot het uiterste moeten gaan en de Raad van State om een uitspraak zullen vragen. Want een projectontwikkelaar vertrekt, maar als over een paar jaar de kelders vollopen komen de mensen wel bij ons met hun klachten.’

Van alle kanten doemden uitbreidingen op. Vanuit het zuiden drong Nijmegen polder Betuwe binnen met Waalsprong, een Vinex-wijk goed voor twaalfduizend woningen. Vierhonderd hectare grond in de driehoek Oosterhout-A15-Ressen om kwartier te maken. Want natuurlijk was dit het begin van het aaneengroeien van twincity Arnhem-Nijmegen aan het grootste verkeersplein van Nederland.
Geruisloos ging het niet.
Op weer zo’n januaridag met storm uit het westen en neergutsende regen, die in die jaren werd uitgelegd als het begin van het einde van de jaargetijden, reis ik naar Oosterhout. Bij Dodewaard de dijk op, via Andelst naar Loenen. Langs de Zwarte Kuil en de Grote Kolk want dit land telt zoveel wielen als kersen aan een boom. Aan de binnenkant van de dijk de Heerlijkheid Loenen met een jachtopzienerswoning aan de inrit naar het adellijk Huis. Toen hier, als gevolg van de dijkverzwaring, een lange rij oude eiken moest worden gerooid, knakte er ook iets bij de bejaarde baron Van Boetzelaer. Hij mocht het resultaat van de dijkverbetering niet meer meemaken.. Verspreid liggen boerderijen met namen als De Hulk, De Grote Doorn en Horreweide. En verder, langs de Zandkolk, de Verburgtskolk en het Wolfsgat – allemaal herinneringen aan dijkdoorbraken of, zoals het vroegere tweede kamerlid van de SGP, ir. H. van Rossummij ooit gedragen zei, ‘grafstenen van rouw en verdriet’. Hij was dan ook kampioen dijkverzwaarder.
Oosterhout is gebouwd op een stroomrug, een verhoging in het landschap. Met een weg door de uiterwaarden die de Dorpsstraat heet, want hier werd lang geleden het oude dorp door het water verzwolgen. Nu een verzameling van straten die allemaal naar de dijk leiden, zonder centrum, plat en gebouwd op menselijke maat. Achter de Waaiensteinkolk ligt landgoed Oosterhout met óók een adellijk huis dat eigendom is van een andere baron Van Boetzelaer, broer van.

Daar begon de Waalsprong. Zevenhonderd woningen als opmaat voor de nieuwe stad. Vierkante villa’s met in een punt toelopende rode daken in de stijl van de jaren dertig. Op nummer dertien een ooievaar tegen een hek die aankondigde dat Chayenne was geboren. Rechte straten, zand en modder. Met hoge tralieachtige hekwerken tussen tuinen en een brede sloot met een droge bedding. Tientallen wachtende moeders en een enkele vader bij ‘de Oversteek’, een crèche annex school in een rij tijdelijk aangepaste huizen want al die Vinex-wijken zouden straks de bejaarden van Nederland huisvesten en scholen overbodig maken. Het was er kaal en tochtig, het dorp is twee kilometer ver. ‘Een nieuw stadsdeel met veel aandacht voor wooncomfort en voorzieningen en bovendien duurzaam gebouwd,’ snoefde Nijmegen. De eerste keer dat de stad werd gekapitteld over de gebreken van Waalsprong, gebeurde door de commissie-Tielrooij. Die constateerde met nauwelijks ingehouden afkeuring dat ‘bij de planning van Waalsprong het aspect van de toekomstige extreme rivierafvoeren niet aan de orde is gekomen. Het is ook niet van rijkswege ingebracht bij de goedkeuring en vaststelling van de plannen. Gevolg is dat het leggen van een groene rivier rond het knelpunt Nijmegen nu ernstig wordt bemoeilijkt door de in uitvoering genomen plannen.’
De stad had haast, zoveel haast dat het misging. In de lente van het tweede jaar van de nieuwe eeuw besliste de Raad van State dat de bouw van Waalsprong moest worden stilgelegd omdat de millieueffectrapportage ontbrak. De vertraging zou jaren kunnen gaan duren. Het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, de provincie, het rijk – alle hadden ze Nijmegen begeleid op het dwaalspoor. Een handvol mensen uit Oosterhout, verenigd in de werkgroep Groene Long, dwong Nijmegen tot stoppen.

Jan Coopmans was één van hen. Een medewerker van de universiteit in Nijmegen die jaren geleden tegen de trend in naar Oosterhout verhuisde. Want een universitair medewerker woonde in Beuningen of in Malden, maar niet tussen de boeren in de Betuwe. Coopmans leerde snel over het nut van een waterschap: ‘Een paar huizen verder deed een boer zijn bedrijf over aan een zoon. Kassen met daartussen door een sloot voor afwatering. De vader zei, ‘jongen ik weet dat je een modern bedrijf wilt, maar laat die sloot open’. Maar de zoon mompelde, ‘ouwe ik zal nog wel zien’. Hij gooide de sloot dicht, bouwde er een mooi warenhuis op. Het jaar daarop stond alles blank. ‘Ik heb je gewaarschuwd’, zei de vader. ‘Je had eerst een duiker moeten leggen.’.

Coopmans en de zijnen dreven Nijmegen tot wanhoop. Met zevenhonderd bezwaarschriften, soms vijftien procedures tegelijk, twaalf zittingen voor de Raad van State tegen de bouw van de Waalsprong. Tenslotte een finale met aan de ene kant Coopmans en de andere zijde een dozijn advocaten, deskundigen en een hoogleraar – die De Groene Long won. En Coopmans verweet Nijmegen ‘hoogmoed, arrogantie, consequent liegen en dédain voor het platteland’. Het wijkje dat Nijmegen als bruggenhoofd in Oosterhout bouwde, mankeerde alles, geen verlichting, geen afvoer van het hemelwater, geen groen, geen winkels. Sinds De Groene Long de bouw had weten stil te leggen waren alle activiteiten gestaakt, bleven winkels weg en was alles onzeker. Coopmans zei: ‘Wij zijn er altijd tegen geweest dat Nijmegen de Betuwe binnendrong. Waalsprong zal nooit, zelfs niet met een tweede brug, deel van Nijmegen worden. Net zoals Arnhem-zuid en het toekomstige Schuytgraaf niet een deel van Arnhem zullen zijn. Elst zal een veel belangrijker rol gaan spelen. Die huizen zijn nodig om de groei van de bevolking op te vangen, wordt gezegd. Al tien jaar is het aantal woningzoekenden in Nijmegen hetzelfde. Het gros van de mensen zoekt kleine huurhuizen en geen grote dure villa’s zoals die in Waalsprong worden gebouwd. Door allerlei grondtransacties en grenscorrecties kwam de stad toch de rivier over. Toen hebben we gezegd, dan zullen wij ervoor zorgen dat jullie fatsoenlijk bouwen en rekening houden met de omgeving. Zeven jaar hebben we gestreden en al die tijd heeft Nijmegen nooit één poging ondernomen om met ons in contact te komen.’
John Mulder was ook lid van De Groene Long. Bodemkundige van beroep en met een passie voor Citroëns. Hij woonde dertig jaar in Oosterhout en legde beroepshalve duizenden kilometers te voet af om karteringen uit te voeren en de aarde te voelen. Hij sprak over de minachting van de stad voor de Betuwe. Hij kende Nijmegen als z’n broekzak en constateerde: ‘De binnenstad wordt nauwelijks bewoond. Al die huizen boven de winkels zijn pakhuizen geworden. Daardoor wordt de stad onleefbaar. Mensen worden het platteland opgedreven in hartstikke geïsoleerde wijkjes. Elke greep op ruimtelijke ordening is verloren gegaan. Projectontwikkelaars maken de dienst uit en die zijn net een troep spreeuwen. Ze maken veel lawaai, vreten de boel op, schijten de boel onder en verplaatsen zich weer. Ze hebben geen enkel belang bij een mooi landschap.’
Hij voorspelde gevaar. Verandering van klimaat, meer afvoer, natter land. De Betuwe als badkuip. Hij vergeleek de situatie met die van Pernis en Rozenburg.
Vluchten kon niet meer.

Op een lentedag in januari van het jaar 2002 begeef ik me naar Slijk-Ewijk. De reis is onaangenaam met gebarricadeerde wegen en omleidingen langs bergen zand en vijandige bulldozers. Heel de Betuwe lijdt door de Betuweroute die diepe sporen trekt door tachtig kilometer landschap. Het dorp is nog onaangetast, zonder de saaiheid van nieuwbouw en met verspreid staande boerderijen. Aan een stille weg een boomgaard met hoogstamkersen. Het erf van Gasthuisbouwing, een boerderij van na de oorlog, gaat verborgen achter bomen en groen. Een verzameling van veldschuren en loodsen. Tegen de stalmuur liggen nog bieten. Binnen in de vierkante, hoge keuken ruikt het naar aarde en vuur. En ik herinner me ‘De Polder’ van Adema van Scheltema

‘Zie – aanzie mijn aardse Eden
Met mijn aardse boerderij,
Even prachtig en waarachtig
Als een heilig schilderij’,
Ver van de bedorven steden,
Van de mensen en hun strijd
(…)’

Maar eigenaar J.G. van Leeuwen, de voorlaatste dijkgraaf van Betuwe, is in mineur. Hij had in de loop der jaren al veel grond moeten afstaan voor de aanleg van rijksweg 15 en aan zandwinning. Nu bedreigde het Multimodaal Transport Centrum (MTC) zijn hof. Een paar honderd meter verder waren de piketpalen uitgezet voor de grens van een vijfhonderd hectare groot industrie- en bedrijventerrein aan een nieuw aan te leggen Waalhaven. Er moest een spooroverslagcentrum komen en verbindingswegen. Een gebied zo groot als Waalsprong dat moest komen aan weerszijden van de Betuweroute. Er waren rapporten verschenen dat MTC zoveel zou gaan kosten dat het project nooit rendabel zou worden. Actievoerders van Milieudefensie hadden zich verschanst in een strategisch gelegen hoogstamboomgaard, die was gekocht van een weerspannige Betuwse familie. Maar het provinciaal bestuur van Gelderland en de gemeenten in het Knooppunt Arnhem-Nijmegen wisten beter en wensten de race naar voorspoed en geluk door te zetten. Van Leeuwen noemde MTC een ‘miskleun’, een ‘ramp’ voor het gebied. Hij herinnerde aan de luchtfietserij rondom de Eemshaven bij Delfzijl en de haven bij Moerdijk, ook nooit echt een succes geworden. En hij vertelde somber over de teleurstellingen van een Betuwse boer. Twee van zijn drie kinderen waren geëmigreerd naar Ontario. De derde zoon aarzelde. De zandwinning op de grond van Van Leeuwen ging maar door en aan de andere kant kwam de haven die wéér meer grond opeiste.
En verder weg nóg een gevarendriehoek tussen Bemmel, Bergerden en Huissen. Hier waren enkele honderden hectare grond aangewezen als glastuinbouwgebied. Die bestemming had te maken met de Waalsprong. Glastuinders moesten in de omgeving van Lent wijken voor woningen en het landschap bij Bergerden moest daarom plaatsmaken voor tuinders.
Het aardse Eden was voorbijgegaan. Alles schreeuwde om verandering.
Dat was aan het polderdistrict Betuwe niet ontgaan. Dat had één van zijn deskundigste ambtenaren, ing. J.W.Th.M. van Meegen, vrijgesteld om zich constant bezig te houden met onder andere de Waalsprong en MTC. Getrouw de nieuwe opdracht aan de waterschappen over waterbeheer, bekommerde hij zich binnen de nieuwe projecten ‘om de ordenende functie van het watersysteem’. Frequent reisde hij naar Nijmegen, Arnhem en Vinex-locaties elders in het gebied om zich te vergewissen dat de veerkracht van het watersysteem niet werd aangetast.

In een penthouse met een daktuin boven een bakkerij in Bemmel woont H.W.M. Bergamin. Hij begon als wethouder in Nijmegen. In de jaren zeventig, tachtig was hij gedeputeerde van de provincie Gelderland met ruimtelijke ordening in portefeuille. Later werd hij burgemeester van Bemmel. Oudere mensen hebben vaak spijt. Bergamin ook. Somber constateerde hij terugkijkend over de streek die hij diende: ‘Alles slibt dicht.’ Hij herinnerde zich hoe een andere gedeputeerde van Gelderland, mr. O.W.A. baron van Verschuer, zich steeds fanatiek had verzet tegen bebouwing tussen Arnhem en en Nijmegen. Toen, ineens, doorkruiste het ministerie van VROM met eigen ideeën over ruimtelijke ordening alle beginselen van vroeger. Met de ontwikkeling van Vinex-wijken werd het verzet van baron Van Verschuer in één keer ongedaan gemaakt. Nijmegen kwam over de Waal, Arnhem ging verder de Betuwe in, Elst mocht uitbreiden en Bemmel groeide als kool. ‘In één keer werd door die bouwactiviteiten alles opgeslokt. Er viel niks meer tegen te houden. In alle haast werden wegen en spoorlijnen vergeten. Het allervervelendst was dat niemand meer de voorgeschiedenis kende. De mensen die ooit de plannen maakten voor de Waalsprong waren weg, de bestuurders gepromoveerd en ambtenaren verdwenen. Zo kwam het dat de Raad van State alles stillegde, de milieueffectrapportage opnieuw moest beginnen en er nog altijd geen uitzicht is op een nieuwe brug bij Nijmegen en openbaar vervoer ontbreekt,’ zei Bergamin. Hij had als voorzitter van het Over-Betuws Overleg (OBO) – een samenwerking van dwarsliggende gemeenten – van alles ondernomen de komst van een Nijmeegse wijk over de Waal te voorkomen. De OBO-gemeenten boden aan zelf duizenden woningen te bouwen – als ze maar baas van eigen grond konden blijven. Maar weldra viel het pact uiteen en werd het ieder voor zich. Het Bemmel van Bergamin zag er tenslotte zelfs geen been in grond af te staan aan Nijmegen in ruil van extra woningbouw. Er was sprake van koehandel en een voortdurend buigen voor de eisen van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) – zo beschrijft Ferdinand van Hemmen de gang van zaken in Motor van het dorpsleven, een historische schets van Bemmel.
De grote ramen van het penthouse zagen uit op een winkelstraat met WE, Edah, Kruidvat en Canadian Stocks. En ik kreeg een déjà vû. Want alle dorpen in de Betuwe leken op elkaar. Dezelfde ketens, dezelfde eentonigheid, straten zonder karakter, centra zonder identiteit. En Bergamin verklaarde het gezicht van Bemmel: ‘Vergeet niet dat dit ooit frontgebied was. Engelsen en Duitsers stonden hier tegenover elkaar. Toen ik burgemeester was bezocht ik elk gouden huwelijksfeest. Altijd hoorde je weer die verhalen hoe de ene helft van het dorp in handen van de geallieerden was de andere helft in die van de Duitsers. Er stond hier vrijwel geen huis meer overeind. Grote gedeelten van de Betuwe waren vernield. In Bemmel werd de kerk gerestaureerd. Van het oude dorp was maar weinig meer over.’
Daarop, veel later, brak de Nieuwe Tijd aan en wijzigde weer alles. Bergamin zei: ‘De hele gemeente is totaal veranderd. Als je de kaarten van vroeger ziet, klopt niets meer. Ik ben eens een keer met een helikopter boven Bemmel gevlogen, de beste manier om je eigen gemeente te zien. Het enige groen dat ik zag was een cirkel grond tussen Gendt, Doornenburg, Angeren en Haalderen. Dat is inmiddels doorsneden met een hoogspanningsleiding. De Betuweroute gaat er dwars doorheen en de volgende stap zal zijn het verlengen van de rijksweg 15. Dan zal ook het laatste stukje groen verdwenen zijn. Zo maken we heel het land kapot.’
Bergamin overdacht zijn bestaan als bestuurder en zag dat het niet goed was: ‘Als iedereen hier in de streek zijn poot stijf gehouden had was Waalsprong niet doorgegaan. Hoe ging dat? De grote gemeenten begonnen, ze namen de provincie in de arm en die beloofde tenslotte mee te werken. Vervolgens kwam er een minister of staatssecretaris langs, die zich liet aanpraten dat het allemaal veel te langzaam ging met de Vinex-locaties. Die vertelde dan in de Tweede Kamer dat er meer woningen moesten komen. Zo ging dat maar door. Ik heb het nooit begrepen. Alle geleerden zeiden al in mijn tijd, het westen raakt vol. Jullie moeten hier plaats maken om de bevolking op te vangen. Maar die mensen kwámen helemaal niet.’
Bergamin zei: ‘Mijn grootste zorg is altijd geweest dat rondom Arnhem en Nijmegen die spectaculaire plannen halverwege zouden stoppen. Dat wijken onafgebouwd bleven en getto’s zouden ontstaan. Nee, zei iedereen, dat zal niet gebeuren. Ik hoor het die wethouders nog zeggen. En ik zie nog dat schema dat we maakten. Er stonden eenentwintig handtekeningen onder, van drie, vier ministers. Van de burgemeesters van Arnhem, Nijmegen, Elst, Wijchen, Bemmel. Er stond precies omschreven wat ieder zou doen. Wij in Bemmel waren zo ongeveer de enige die aan de eis voldeden. De mensen die tekenden zijn inmiddels allemaal verdwenen. De bouw is stilgelegd, voor minstens drie jaar vrees ik. Alles is uitgekomen wat ik altijd al vreesde.’

Bergamin beschreef niet de arrogantie van de macht maar de onmacht van de macht. Toen hij burgemeester van Bemmel werd, was er geen sprake van nieuwe wijken met woningen of glastuinbouw. Maar er waren autonome processen. Hij herinnerde zich nog de uitbundige bloesempracht in het voorjaar als de Betuwe in bloei stond. Ineens waren de hoogstammen verdwenen. Bergamin, een beetje bitter: ‘We hebben nog geprobeerd boomgaarden te redden maar de fruitboeren sloopten ze zelf want ze kregen rooipremies. In je eigen tuin moet je niet proberen zomaar een boom te rooien maar voor het kappen van fruitbomen is geen vergunning nodig.’
Toen kwam de glastuinbouw. Omdat door de komst van Waalsprong heel veel glas moest verdwijnen, reserveerde Bemmel samen met Huissen een gebied in Bergerden om kassen te concentreren. Nieuwe ruimte voor de uitgekochte tuinders. Maar ze kwamen niet. Ze verkozen van hun nieuwe geld te gaan rentenieren. Anderen gingen wel gebruik maken van de gereserveerde ruimte. Want het Westland raakte vol. Bergamin constateerde met ingehouden ergernis: ‘Steeds ging het fout. Tuinders uit het Westland vestigden zich hier. Je kreeg allerlei ruzies en bezwaren van koeienboeren die verdwijnen moesten voor de kassenboeren. De Raad van State werd ingeschakeld. Dat duurde allemaal ontzettend lang en onderwijl gingen de ontwikkelingen gewoon door. En nu is tot in de wijde verte alles verlicht, er is geen ster meer te zien. Laatst kwam ik thuis. Het mistte, alles stond in een rode gloed. Ik dacht echt dat er brand was en stond op het punt de brandweer bellen.’

Later leidde hij me door het Nieuwe Bemmel dat, na de gemeentelijke herindeling en nieuwbouw, was bevorderd van achttienduizend tot ruim veertigduizend inwoners. En ik zag Klein Rome, het jongste bolwerk van beschaving. Een, althans in naamgeving, verlaat eerbetoon aan Claudius Civilis die ooit aan de overkant van de rivier de Stad der Batavieren in brand stak. Tegen het eind van de twintigste eeuw was er nog gras en liepen er koeien. Een paar jaar later verlegde het polderdistrict Betuwe een zeeg met enkele honderden meters. Toen, twee, drie jaar later lag er een nieuwe Vinex-wijk met honderden opgetuigde huizen tussen waterpartijen en met hardhouten vlonders grenzend aan watergangen. Middenin, aan een eiland, lagen ecowoningen met zonnepanelen, brandmelders, verlichting achterom tegen enge plekken. Zevenhonderdduizend gulden per stuk. ‘We hadden afgesproken dat de bewoners in Klein Rome hun huizen de eerste jaren niet mochten doorverkopen. Maar de boete die ze de gemeenten moesten betalen was een kleinigheid vergeleken met de winst die ze konden maken bij verkoop. Het gebeurde daarom toch.’

In de jaren dertig van de vorige eeuw wandelde dr. Jac.P. Thijsse langs de Waal boven Nijmegen en zag een winterbedding van kilometers breedte. ‘In de wijde uiterwaarden verloopen oude armen, spiegelende waterpartijen in de groene weide. Wielen, buitendijks en binnendijks, kijken ons aan als wilden ze ons hun geschiedenis verhalen. Steenovens liggen gereed om de versche klei te verwerken die nog onophoudelijk door de rivier wordt aangebracht, de rivier steeds bevolkt door vaartuigen van allerlei aard. Wanneer we dan bij Pannerden tegen de afgesplitste Rijn aan komen dan valt wel duidelijk in het oog, dat deze waterloop hier eigenlijk een kanaal is. Die Waal had natuurlijke, deze Rijn heeft menschelijke afmetingen.’ Hij zat neer bij het splitsingspunt van Waal en Pannerdensch kanaal en keek uit op Millingen. Hij passeerde het middeleeuwse Kasteel Doornenburg en bedacht dat de grachten de oorsprong vormden van de Linge – door de Betuwse schrijver/schilder Jacobus Jan Cremer ooit omschreven als dat ‘kleine rivierke dat maar wat vort slentert’.
Het is er nog allemaal. Inclusief het mysterie van de Linge. Want waar ligt de oorsprong van de rivier en waar mondt die uit? Op de dijk langs het Pannerdensch Kanaal bij Doornenburg staat een onopvallend groen kastje waardoor water kan worden ingelaten in de Linge, hier nog een tochtsloot breed. Met een bizar groen uitgeslagen kunstwerk dat Archipel heet. Maar dit kan niet het begin zijn want de Linge is veel ouder dan het Kanaal. Was het ooit een zelfstandige rivier? Een zijarm van de Rijn? Ontsprong het in de grachten van Doornenburg? Of begon de waterloop echt met een wel onder een mesthoop – zoals een informatiepaneel meldt? En eindigt ‘het vurige rivierke’, zoals Thijsse het noemde, bij Gorinchem in de Merwede of mondt het uit via het Kanaal van Steenenhoek in de Merwede bij Hardinxveld? Soms is het beter niet alle geheimen te ontsluieren. Zeker is dat de honderd kilometer lange Linge voor het grootste deel met de hand gegraven is. Pas bij Tiel zoekt het riviertje, gevoed door het kwel- en regenwater van de Betuwe, zelf zijn weg. Overal is alles aangeraakt door mensen. Dichtgeslibd en opnieuw gegraven. Gewonnen en weer verloren.
Met drs. F. van Hemmen, historicus en onbetwist wielenspecialist, rijd ik over de dijk van het Neder Rijn langs de Huissensche Waarden. De uiterwaarden zijn hier kilometers breed met een veerweg, steenfabrieken en overal putten en wielen. De Diepe Bloem, de Grote Bloem en de Vlote Bloem – gezamenlijk ooit het mooiste en grootste wielencomplex in rivierenland. In de zomer drijven er waterlelies en worden ze omzoomd door riet en biezen en groeien er zwanenbloemen. In de winter tonen ze onbarmhartig hun verval. Na de wandeling van Thijsse werden rechttoe rechtaan kleiputten gegraven. Delen van de wielen werden door hebzuchtige eigenaren aangeboden als depot voor puin- en vuilstort. Er waren ruigtes ontstaan van omgevallen en weer opgeschoten wilgen. Maar Van Hemmen was een cultuuroptimist. Goddank greep de mens weer in.
Staatsbosbeheer was al bezig delen van de uiterwaarden op te kopen om er wetlands, nevengeulen en ooibossen te scheppen. En Van Hemmen droomde over een waaienpark met meidoornhagen en knotwilgen. Over dijkbochten en oude strangen. Hij was van plan Staatsbosbeheer vriendelijk te corrigeren. Hij wilde natuur in dienst van de cultuur. Hij wilde weer ‘ziel in het landschap stoppen’.

Het kan niet anders of Thijsse moet in het begin van de vorige eeuw ook Boerenhoek zijn voorbij gegaan. Een met volle loofbomen omzoomde vlek tussen Linge en Pannerdensch Kanaal met wegen die eindigden in de ruimte van land en water. Het laatste platteland met zelfs nog stilte. Een uithoek waar mensen alleen kwamen als ze er iets te zoeken hadden. Tot het ontdekt werd door de ontwerpers van de Betuweroute. Eerst zou er een brug komen, hoog torenend boven het land. Na de protesten van de bewoners van Boerenhoek werd besloten tot het boren van een tunnel onder de uiterwaarden en onder het kanaal. Maar wel met toeritten, tunnelgebouwen en de herrie van in de grond duikende treinen. Het ene kwaad werd ingeruild tegen het andere.
In de tunnel waren schuiven geïnstalleerd die via een bedieningspaneel bovengronds door het waterschap gesloten konden worden bij dreigend gevaar voor overstroming.
En dankzij de goedertierenheid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bleven de kamsalamander en de rugstreeppad gespaard. Want jubelend beloofde het departement een lelijk zandwingat te herscheppen in een zogenaamde Kandia-lagune. Maar omdat de teerling geworpen was, kondigde de provincie Gelderland het doortrekken van rijksweg 15 aan langs Boerenhoek naar Zevenaar. En terloops werd in grote delen van de provincie een netwerk van lightrailtreinen in het vooruitzicht gesteld om het allerlaatste isolement op te heffen.
Zo werden, in het begin van het nieuwe millennium, de Boerenhoek en grote delen van de Over-Betuwe gereed gemaakt voor overgave aan de nieuwe tijd.
‘Van al wat weerloos is en wordt bedreigd
Het lijkt wel op een gordiaanse knoop’,

had rijksdichter Gerrit Komrij geschreven.

De Neder-Betuwe dan. Weer zo’n onbestemde dag met sporen van natte sneeuw, vlagen mist en openingen in het zwerk. De dijk langs de Neder Rijn is smal en kronkelt over oude oeverwallen, langs wielen en putten. Hier een waker, daar een slaper. Geknotte wilgen staan naakt in het land. Op een omgevallen stoof zit een steenuil. Door de uiterwaarden gaan paden naar steenfabrieken. Boven het water licht de vrieslucht op in wit, geel en oranje kleuren. Daar begint achter een denkbeeldige grens die de baan wordt genoemd een ander land. Streekbewoners spraken ook wel over de zwarte band. Een grillige lijn van steile protestantse geloofsgemeenschappen die zich uitstrekt van Zeeland, via delen van Zuid-Holland, Brabant, de Betuwe, Veluwe tot Staphorst. Een spirituele barrière tegen de hoer van Babylon – Rome dus en de roomsen hoewel het met de aard en het aantal van de rooms-katholieken in Over-Betuwe wel meeviel. Achter die baan was het land leger en ingetogener. In Opheusden en Kesteren droegen de meisjes lange rokken met overigens verraderlijke sexy splitten. Een enkele keer kwam het nog voor dat nietsvermoedende fietsers die op de Dag des Heeren voorbijkwamen, van hun rijwiel getrokken werden. De grond is hier hoog met zand en zavel. Daardoor veel boomkwekerijen en boomgaarden en tekenen van welvaart die vaak het gevolg was van werken in het zweet des aanschijns. Net als in de Over Betuwe hingen hier weinig woningen aan de dijk. Dat had te maken met de structuur van de grond, het zand van de oeverwallen waarop gedurende alle tijden boerderijen en huizen waren gebouwd. Hoe verder je naar het westen ging, hoe slapper en natter de grond werd. In de Tielerwaard en het land van Culemborg werden huizen en boerderijen doorgaans aan de dijk gebouwd. Pas na de ruilverkaveling in de jaren zestig van de twintigste eeuw veranderde dat en kwamen er boerderijen in de polder. De Neder-Betuwe was nog vooral agrarisch gebied met een fijnmazig netwerk van waterlopen dat door het polderdistrict vergeleken werd met de haarvaten van een bloedvatenstelsel rondom de ader Linge. ‘Naar verwachting zal Neder-Betuwe de komende decennia agrarisch blijven’, meldde het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006 optimistisch.

Tussen Opheusden aan de Neder Rijn en Eldik aan de Waal was de Betuwe het smalst. Een afstand van nauwelijks tien minuten met de auto. Maar een tocht door twee werelden. En gezien vanaf de Waalbandijk bij Eldik, enkele kilometers naar het westen, was het een reis in de tijd. In de verte ontmoetten het holoceen en het pleistoceen elkaar. Daar rees de Grebbeberg omhoog, onderdeel van de stuwwallen die tweehonderdduizend jaar geleden werden gevormd uit grond en stenen die ijsmassa’s voor zich uit duwden. Ze werden de natuurlijke begrenzing van de Neder Rijn. De oude Rijndijk aan deze kant kreeg er later versterking van de Marsdijk.
Tussen Eldik en de Grebbeberg kondigde de nieuwe tijd zich aan. Zandwinning en het begin van de aanleg van een overslaghaven in de uiterwaarden. Flarden lawaai van de rijksweg. Een breed spoor van zand voor de Betuweroute. Viaducten, nieuwe lokale wegen, nieuwe woonwijken, een bedrijventerrein-in-wording. Nog verder weg hoge bergen puin en bouwafval bij een kraakinstallatie. Jan Hasken uit IJzendoorn van de milieuwerkgroep Midden Betuwe bracht ooit de verlangens in kaart van de lokale autoriteiten van de gemeenschappen Ochten, Kesteren, Echteld en IJzendoorn. Hij kwam uit op één langgerekt industrieterrein tot aan het Amsterdam-Rijnkanaal. En daar zouden de activiteiten dan samenvloeien met die van de gemeente Tiel die in de oksel van rijksweg 15, de Betuweroute en het Amsterdam-Rijnkanaal een regionaal bedrijventerrein voorbereidde. Want Tiel wilde groeien van veertig naar vijftigduizend inwoners. Er waren al twee lokale industriegebieden. Maar het derde terrein, plan Medel met ruim tweehonderd hectare, moest de andere twee verslaan. Dat koerste op kwaliteit. Heimelijk hoopte Tiel op een halte in de Betuweroute. Gelderland als logistiek schakelpunt voor vervoer van goederen en personen, zo luidde de slogan.

Het opvallende was dat bij het ingaan van het nieuwe millennium, niemand in het gebied over een samenhangend plan of visie beschikte van de toekomstige ontwikkelingen in het rivierengebied. De provincie Gelderland niet. Het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland niet. De Kamers van Koophandel evenmin. Er was een vage en onleesbare brochure verschenen, een experiment over het ruimtelijk beleid Rivierenland. Het heette één lijn voor kwaliteit en was vooral een belijdenis van goede voornemens. De gemeenten meldden daarin hun ambitie de waardevolle delen van het platteland niet te zullen aantasten, eerst te zullen zoeken naar inbreiding binnen het bestaand stedelijk gebied en dan naar uitbreiding. Voorts orakelden ze naar de mode van de dag duurzaam te willen ontwikkelen en bouwen. Ze wilden, nog zo’n versleten woord, maatwerk leveren. Een paar jaar eerder was de Nieuwe Kaart van Nederland verschenen waarop alle in Nederland democratisch tot stand gekomen nieuwe projecten op een topografische ondergrond waren ingekleurd. De kaart was later bijgewerkt en opnieuw uitgebracht. Maar ook die was tragisch onvolkomen. Landschapsarchitect Dirk Sijmons, een expert op het gebied van polders, dijken en rivieren, had in zijn boek = Landschap geschreven over het beperkte zicht van de Nieuwe Kaart op de komende vijftig jaar. ‘Allerlei sluipende processen en zaken die nog niet in projecten zijn omgezet staan er niet op. De oplossing van milieuproblemen, het ten uitvoer brengen van integraal waterbeheer, het totstandbrengen van een ecologische hoofdstructuur maar ook en vooral diepgaande veranderingen in de landbouw staan allemaal niet op de kaart. Voorbeelden van een zich snel ontwikkelend programma van eisen die hun uitwerking op het landelijk gebied niet zullen missen. De eerste reactie bij het zien van de kaart is overigens ongeloof: hangt ons dàt allemaal boven het hoofd? Worden deze zaken wel goed op elkaar afgestemd? Heeft iemand zich wel eens het cumulatieve effect van al deze veranderingen gerealiseerd? Staat er eigenlijk wel iemand aan het roer?’

De Betuwe was in die jaren een voorbeeld van de wanorde en de anarchie in Nederland. Iedereen deed maar wat en de projectontwikkelaars deden de rest.
Zo verdween het platteland in de Betuwe en veranderde het landschap.
Zo vergingen ook de geslachten van heren, herenboeren en heemraden die het land hadden gevormd.

Heimwee van een heemraad

Eck en Wiel is een dorp gebouwd op zandbanen van oude rivierlopen. Tussen vrijstaande woningen en statige boerderijen zijn – als gevolg van de mogelijkheden in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening landgoederen te realiseren – namaakherenhuizen gebouwd. Aan wat vroeger de rand van het dorp was, ligt Huize De Kamp, een hoge oude boerderij met een grote serre en achterstallig onderhoud. Daar woont Frits Verbrugh. Telg uit een Betuws geslacht dat zeven hoofdingelanden en hoofdgeërfden, vijf heemraden en een dijkmeester voortbracht. Zelf was Frits C. Verbrugh begonnen als heemraad van de buitenpolder Eck en Wiel. Toen die werd opgeheven werd hij heemraad van het polderdistrict Nederbetuwe en later heemraad van Betuwe. Hij was lid van het bestuur van het waterschap van de Linge en van het zuiveringsschap Rivierenland. Een aardige man met fotoboeken op tafel en heimwee in het lijf. De heemraad in een roeiboot op de Linge. De heemraad duwend achter een vastgelopen bus. De heemraad aan een maaltijd in een Zoelense herberg. De heemraad tijdens de schouw van Tiel via Ravenswaay naar Doornenburg en van Doornenburg naar Tiel. Soms andersom. Elk jaar twee keer. In de pronkkamer stond een zwaar zilveren drinkbeker, ooit geschonken aan A. Verbrugh Rzn. die van 1855 tot 1890 heemraad was geweest. Er hing een zilveren plaquette overhandigd aan dijkmeester Verbrugh ‘ter belooning van loffelijke daden en betoonden ijver en moed tot behoud van dijken en waterkeringen bij ijsgang en hoog water in het voorjaar van 1845′. Toen werden mensen tenminste nog gewaardeerd. Huize De Kamp was ooit de woning van Albertus Verbrugh die honderdvijftig jaar geleden burgemeester werd van Maurik. De man woonde er alleen met een huishoudster. Grootvader was er boer en kocht grond uit de nalatenschap van baron Van Brakell. Vader had nog twee vaste knechten en losse arbeiders. Z’n moeder hield dienstboden. ‘Nu is er niets meer’, zei de zoon. Want de gemeente eiste grond op om te kunnen bouwen. De Kamp raakte ingesloten tussen de nieuwe huizen. Frits Verbrugh kreeg het er benauwd van. Hij verpachtte z’n fruitbedrijf omdat de overheid hem dwong op z’n zeventigste weer naar school te gaan voor een nieuwe spuitlicentie. Zijn zonen zagen er niets in hem op te volgen. Hij deed de koeien van de hand omdat een melkquotum van honderdvijftigduizend liter onrendabel was. Om Huize De Kamp te kunnen onderhouden, betrokken zijn kinderen en kleinkinderen de vleugels en bovenverdieping van het oude huis. Hij bladerde door de foto’s, keek naar de generaties die voorbijgingen en zag dat alles anders geworden was.

Polderpers