Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

De steenzetter

Een winterse dag in februari aan de dijk tegenover Brakel. Vanuit een knotwilg vorst een buizerd met strenge blik de uiterwaard. Op de strekdam staart een aalscholver gespannen in het water.
Het is roerloos stil, zelfs de schepen in de rivier gaan gedempt voorbij.
Dan opeens een verdragend geluid dat ik bijna vergeten was. Het is hoog en tinkelend, het is ijzer dat neerslaat op steen. Het is misschien wel twintig jaar geleden dat ik het voor het laatst hoorde, want ook sommige geluiden sterven uit. Niets klinkt zo mooi als het haren en wetten van een zeis in mei en als het slaan van ijzer op steen op een bewegingloze dag in februari.
Ineens weet ik het weer, de steenzetter is terug.
Onder aan de dijk waar de glooiing begint staat Jan de Mik uit Giessendam met een zetijzer stenen in opengevallen gaten te schikken. Geroutineerd wentelt en rolt en tilt hij stukken basalt van soms tachtig kilo in een onderbed van puin dat hij eerst in de helling van de dijk heeft neergelegd. Een eind verder is zijn zoon bezig.

‘Het is een kwestie van routine,’ zegt de steenzetter luchtig: ‘Je schikt dat puinbed met een graai van je handen. Vervolgens rol je de steen zo naar je toe dat die met de goede kant naar boven staat en dan…hup licht je hem er zo in dat die in ene keer gelijk goed staat. Als het puinbed niet goed is komt de steen te hoog te staan en dan lukt het bijna nooit hem met je ijzer terug te kloppen. Dan moet je dat rotding van z’n plek halen en nog een keer nemen. Een goed puinbed heeft alles met routine te maken.’

‘De laatste keer dat het polderdistrict me belde zal zo’n twintig jaar geleden zijn, denk ik. Dat was nog onder de vorige opzichter, een keurige man, hij was een Zeeuw. Hij zei altijd tegen me, De Mik je moet het goed maken. Er mag niet gerommeld worden want achter de dijk wonen honderdduizend mensen. Dat werd door hem altijd benadrukt. Die laatste keer zei hij, ik ben langs de dijk geweest en er moet nodig iets gebeuren. Ik wil dat jij het maakt. Ik weet dat je geen meterprijs op kan geven maar laten we komen tot een billijke uurprijs en een vergoeding voor de stenen en je auto. Dat doen we op een herenakkoord. Toen heb ik de dijk van even boven Gorinchem tot aan Tiel onder handen genomen. Later heb ik nog eens een karweitje gehad bij de waterlinie. Dat is ook al weer lang geleden. Nu ben ik bezig de grootste gaten op te vullen.’

‘Je moet het zo zien, die besturen van de waterschappen waren bezig met het zoeken naar nieuwe dingen. De dijken moesten hoger en breder worden. Er kwam een commissie-Becht die zei dat er andere dijken ontworpen moesten worden. Kijk, als er zo’n groot plan aan zit te komen ga je tussentijds geen kosten meer maken. Het is net als met het repareren van een huis of een auto. Zal ik dat nog wel doen want ik ben van plan een nieuwe auto te kopen en over een paar jaar ga ik misschien wel verhuizen. De overheid en de waterschappen zijn net als u en ik. Als ze even iets kunnen uitstellen doen ze dat. En zo ontstaat een sluipend proces waardoor je verrast kan worden.’

‘Ik heb vijftig jaar aan de dijken in de Alblasserwaard en de Tielerwaard gewerkt. Vroeger gingen in de regenperiode dagelijks de dijkbaas en de dijkopzichter van de hoogheemraadschappen en polderdistricten de dijk uit om te controleren of er geen lopers ontstonden. Dat zijn grote plassen die op één plek in het dijkbeloop naar beneden gingen waardoor het toeslagmateriaal kon verweken. Die kerels hebben wat afgefietst. Als ze dachten dat ze iets zagen gingen ze er meteen op af. Als het nodig was werd de steenzetter ingeschakeld. Toen had je ook al het element van de kosten. Hoe meer we deden, hoe hoger de polderlasten per bunder werden. Er werd altijd naar een compromis gezocht. De boeren bestuurden de polderdistricten en moesten het onderhoud betalen. De grootste boer betaalde het meest en had het meeste in te brengen. Er waren boeren met een brede blik. Je had er ook die met een mandje kersen aan boord in een rijtuig voorbijkwamen en de pitten naar de dijkwerkers spuwden.’

‘Ik begon als stopjongen, ik was toen dertien. Als je de glooiing van de dijk bekijkt zie je dat tussen het basalt allerlei kleinere en grotere gaten overblijven. Die moesten worden opgevuld met kapotgeslagen puin, er mochten geen holle ruimtes overblijven. Daar begon je mee. Soms was je er ook kok bij. Dan moest je een uur vooruit gaan en in het stortsteen een vuurtje maken en de ketel in de vuurhaak hangen.
Wij zijn de Krijgers, die zitten in Giessendam. In Werkendam vind je de Jagers, in Stavoren heb je de Zwanen en in Hindelopen de Talhouten. Ze zeiden wel eens, die steenzetters zijn familieclans. Maar dat was niet zo zeer omdat ze de boel wilden afsluiten. Het ging om het leren van het vak en dat kon alleen maar binnen de familie. Het waren min of meer op elkaar afgestelde collega’s. Het gebeurde wel eens dat we door omstandigheden zeiden, ik kan een jongen gebruiken en het zou aan die of die wel besteed zijn. Dan namen we zo’n jongen mee, meestal iemand van bevriende relaties.’

‘Mijn materiaal is een zetijzer en een hamer om puin kapot te slaan. Dat is eigenlijk alles. In de basaltsteen heb je soorten en maten, soms met koppen van dertig tot veertig centimeter lengte. Je had dingen van tachtig kilo. Er zijn dagen geweest dat er twintig tot dertig ton door m’n handen gingen. Het komt neer op techniek. Je moet zorgen dat je er goed voor gaat staan anders ga je door je rug. Ik heb heel wat collega’s met rugklachten. Toen ik nog een jongeman was, was zeventig vierkante meter glooiing een Rotterdamse taak. Rotterdam stelde behoorlijk zware eisen, ze eisten nauwkeurig werk. Je kon eindeloos op je ribbenkast krijgen over het zogenaamde sluiten. Sluiten was dat je zo weinig mogelijk open ruimtes in de glooiing overhield. Het kwam er op aan hoe het er van bovenaan uitzag. Dat kon behoorlijk ophouden. Rotterdam had steile glooiingen. Vaktechnisch moest je zorgen dat de spleet van de onderste laag gedekt werd door de volgende steen. Een scheur mocht nooit doorlopen, dat is altijd het principe geweest.’

‘De stenen glooiing is maar een onderdeel. Het rijswerk ligt onder water. Wat wij steenzetters maken blijft in het gezicht liggen. Basalt is klassiek en duurzaam. Gezonde basalt kan gemakkelijk tachtig tot negentig jaar blijven staan. Echt gezonde basaltstenen houden elkaar vast. De grootste golf licht ze er nog niet uit. De meeste basalt komt uit de overlaadhaven Linz in Duitsland, de laatste jaren is ze schaars en duur geworden. Toen zijn we hier in Nederland gaan zoeken naar een min of meer gelijkwaardige vervanger, een steen met net zo veel soortelijk gewicht als basalt. Nu hebben we basalton, het lijkt op basalt maar het is gemaakt van beton. Die dingen worden in vijftien modellen fabrieksmatig gemaakt. Eerst werden ze ook met de hand gezet. Nu worden ze in een bepaalde formatie op pallets getast en met een grijper in het talud gezet.’

‘Steenzetters blijven altijd nodig. Op een glooiing van 1 op 1 of 1 op 2 begin je met een grijper niks. Daarvoor zijn mensen nodig. Het is echt een zware klus. Als het zo’n zomer is als afgelopen jaar, dertig graden, en je hangt doorlopend met je kop omlaag in een steil beloop, nou dan moet je zoiets echt willen. We hebben in Stellendam een school waar elk jaar zo’n zes tot acht jongens worden opgeleid. Een paar jaar geleden heb ik het eens onderzocht en toen waren er nog honderdtwintig steenzetters. Ik denk dat het er nu nog ruim zeventig zijn. We moeten oppassen dat we niet opnieuw in de knoop komen en een tekort aan steenzetters ontstaat. In februari 1995 zag het er hardstikke rot uit. De waterafvoer wordt steeds groter en Nederland zit aan het eind van de glijput. De dijken zijn niet slecht maar er moet wel gewerkt worden om te zorgen dat ze niet slecht worden. In het leven van een steenzetter zit een heleboel avontuur. Een steenzetter weet dat hij altijd onderin moet beginnen. Je weet dat als je de omstandigheden niet goed inschat, je op je pinnen kan slaan. Daarom zijn steenzetters in het algemeen bescheiden mensen.’

Polderpers