Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars
Izzy F.Stone, journalist 1907-1989, editor I.F.Stone’s weekly: ‘Alle regeringen worden geleid door leugenaars

Alles wat wegzinkt komt weer boven

Op een mooie dag kan je, vanuit een vliegtuig op een kilometer uit de kust van Katwijk, Brittenburg zien. Een vreemde, donkere plek in het water. Als het hard waait breken de golven er op de ondiepte en ligt de branding op een onvermoede plaats. Brittenburg was een Romeins fort, dat ooit op een strandwal werd gebouwd aan de monding van de Rijn. Het castellum verdween eerst onder het zand van jonge duinen. Een eeuw geleden moeten bij laag water badgasten de restanten nog hebben kunnen zien van de ruïne in zee. Toen verdween het onder water.

Bij de eendenkooi aan de derde Tochtweg in Nieuwerkerk aan de IJssel ligt het laagste punt van Nederland. Het is er 6.74 meter onder Normaal Amsterdams Peil(NAP). Zonder duinen en dijken zou hier zeven meter zeewater staan. Burgemeester A.F.Bonthuis is zo verguld met dat dieptepunt, dat hij op de plaats die Rijkswaterstaat aanwees een toeristisch evenement wil beginnen. ‘We willen dat het voor schoolkinderen ook educatieve waarde krijgt,’ laat hij gevat weten.
De laatste keer dat de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat het maaiveld meette was in de jaren vijftig. Toen lag het nog een paar centimeter hoger.

Het land in de polders zakt ongeveer even snel als het zeewater rijst.
Het slechte nieuws is dat de dijken steeds hoger moeten worden om het laagland te beschermen tegen zee- en rivierwater.
Het goede nieuws is dat met een paar kleine aanpassingen de delta probleemloos het jaar 2100 kan halen.
Maar wint het verstand of wint de emotie?

De directeur van het polderdistrict Groot Maas en Waal Kok, had het liefst de deemoedige publieke opinie tijdens de bange dagen van februari 1995 uitgebuit om met zevenmijlslaarzen verder te gaan. Het hoge water mocht dan een Noodwet hebben voortgebracht met ouderwets dwingende bevoegdheden voor de waterschappen, voor Kok ging die niet ver genoeg. In het districtshuis in Druten maakte hij zich maanden na de evacuatie weer boos over de kortzichtigheid van de politiek. Hij verlangde nog meer veiligheid, hogere dijken, strengere normen. De grens die de commissie-Boertien had gesteld – een waterstand met een gemiddelde overschrijdingskans van eens in de 1250 jaar – was voor hem een ‘absoluut lage veiligheid’.
Hij waarschuwde voor de laatste maal: ‘Ik ben de lastige Kok als ik zeg dat weer struisvogelpolitiek bedreven wordt. Er is een rapport van het RIZA, en dat zijn geen domme jongens, dat zegt dat de Maatgevende Hoogwaterstand omhoog moet. Dus moeten de dijken verder omhoog. Als waterschappen zeggen we dat al jaren. Als ik er met m’n Duitse colega’s over praat begrijpen die er niets dat door de Nederlandse politiek besloten is de piekafvoer van 16.500 kubieke meter per seconde bij Lobith terug te brengen naar 15.000 kubieke meter. Ik vind dat de minister van het Deltaplan Grote Rivieren gebruik had moeten maken om de Maatgevende Hoogwaterstand naar boven bij te stellen. Wij zijn nu immers toch bezig met verzwaren van de dijken. Waarom niet meteen dertig centimeter extra er bovenop? In het stroomgebied van de Rijn doen zich allerlei veranderingen voor die meer water betekenen. We krijgen te maken met het broeikaseffect waardoor het water in de zee zal stijgen. Dat zal weer van invloed zijn op de rivieren. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat de waterstanden in de komende tijd alleen maar omhoog zullen gaan. Ik ben nog geen wetenschapper tegen gekomen die het tegendeel bewijst.’

In een gerenoveerd kantoor tegenover de koninklijke stallen in Den Haag schudde Luitzen Bijlsma geïrriteerd het hoofd. Hij was directeur van de hoofdafdeling advies en beleid van het Rijksinstituut voor Kust en Zee: ‘Het is onzin wat Kok beweert. Zelfs al zou het water in de zee met zestig centimeter stijgen dan is dat geen ramp en kan het water van de rivieren nog steeds worden afgevoerd. Misschien dat hier en daar iets moet gebeuren. De investeringen zullen wat omhoog moeten maar dat is onbelangrijk vergeleken bij wat we verdienen. Dijken kan je gemakkelijk ophogen. Je hoeft niet nu al rekening te gaan houden met een situatie die je in het jaar 2100 kan verwachten.’
Bijlsma was lid van het IPCC, de organisatie van de Verenigde Naties voor klimaatverandering. In het voorjaar van 1996 verschenen in de eindeloze reeks rapporten van het IPCC nieuwe voorspellingen over de veranderingen van het klimaat, de stijging van de zeespiegel en de gevolgen voor het land.
Elke keer werden de scenario’s milder van toon. Het water zou minder snel stijgen. De temperatuur zou niet zo hoog oplopen als vijf jaar geleden verwacht werd.
Bijlsma die zelf een van de werkgroepen voorzat verheelde de verdeeldheid onder de deskundigen niet: ‘Er zijn wetenschappers die uitgaan van een stijging van de zeespiegel met negentig centimeter in de komende honderd jaar. Anderen zeggen dat het vijfentwintig centimeter zal zijn. We gaan daarom uit van een gemiddelde van vijftig tot zestig centimeter. Er zijn mensen die dan van alle dingen gaan roepen. Het Wereld Natuur Fonds voorspelt een verschrikkelijke ramp. De waterschappen beweren dat de dijken omhoog moeten. En de kolen- en olielobby zegt dat er niks aan de hand is. Ik houd persoonlijk niet van paniek. Het klimaat is ingewikkelder dan we we dachten. Er bestaat ook meer samenhang dan we wisten, zowel op korte als op lange termijn. Ook zonder het broeikasprobleem zou er allerlei variatie in het klimaat zijn.’
‘Er bestaat nooit één projektie,’ zou Bijlsma zeggen: ‘Het gaat altijd om marges tussen hoog en laag.’
Er bestonden onthutsende berichten over het afbrokkelen van Antarctica. Zo meldden in het tijdschrift Nature Britse onderzoekers dat van de Larsen-A ijsplaat bij het Antarctisch schiereiland dertienhonderd vierkante kilometer ijs in vijftig dagen was afgescheurd. Gevolg van de opwarming van de aarde? Die conclusie werd niet getrokken. De onderzoekers ontdekten wel dat in het Holoceen – de afgelopen tienduizend jaar – meermalen geweldige ijsplaten op en neer zijn geschoven.
Binnen de VN-organisatie voor klimaatverandering kon evenmin antwoord worden gegeven op het natuurverschijnsel. Bijlsma zei: ‘Het is onduidelijk wat er gebeurt. Brokkelt Antarctica af of accumuleert het ijs juist? Als het waar is dat in An-
tarctica meer neerslag valt dan zal de sneeuwlaag toenemen. Een temperatuurdaling van dertig naar bijvoorbeeld vijfentwintig graden zal dan maar weinig gevolg hebben.’
In het dagblad Trouw noemde dr.S.W.Verstegen van de Vrije Universiteit de discussie over het broeikaseffect gebakken lucht. Hij voorspelde op grond van een rapport van rebellerende wetenschappers dat de discussie binnenkort als een nachtkaars zal uitgaan: ‘De objectieve metingen van de satellieten en weerballonnen maken dat meer dan waarschijnlijk. Als de opwarming uitblijft zal de wetenschap behoorlijk zijn geschaad.’
Zo bleek een onthutsend gebrek aan kennis te bestaan.
Welke dempende invloed zou bijvoorbeeld kunnen uitgaan van de oceanen – gigantische reservoirs voor opslag van koolstofdioxyde(CO2) – op het weer in de toekomst?
Wat voor uitwerking hadden vulkaanuitbarstingen die de stratosfeer zo kunnen bezoedelen dat de zon er met moeite doorheen kan komen?
Wat kan de warme golfstroom aanrichten uit het Caribisch gebied als die op een dag besluit zijn koers te verleggen? Temperaturen als op Labrador zouden het gevolg kunnen zijn.
Niemand die het met zekerheid wist.
En Bijlsma herhaalde dat het onzin was wat Kok en de waterschappen beweerden.

Nergens bestond zoveel spraakverwarring en trad zoveel verlies aan geheugen op dan bij de discussies over de toekomst van de planeet. Ik sprak in het begin van de jaren tachtig met H. Meijer die de leeftijd der zeer, zeer sterken bereikte. Een tot op het laatst dwarse en eigenzinnige man die als waterbouwkundige ingenieur in Indonesië werkte, het Brokopondo-projekt uitvoerde en zich met succes verzette tegen het afsluiten van de Oosterschelde. Hij had alles al een paar keer meegemaakt. Zoals de continuing story over opgaan en zinken. Hij had schaterlachend de beweringen van Tom Shelling aangehoord die als speciaal adviseur van de Amerikaanse president Jimmy Carter het gedrag van de zeespiegel had onderzocht. Shelling voorspelde een stijging van het zeewater met vijf meter in de komende honderd jaar. De wereld zou als Atlantis ten onder gaan door een huizenhoge vloedgolf, veroorzaakt door het plotseling afbreken van de ijskap op westelijk Antarctica. ‘Baarlijke nonsens,’ zei Meijer.
Op de ochtend toen ik bij hem kwam, was juist weer een somber scenario verschenen van de toen nog Technische Hogeschool in Delft over het omhoogkomen van het water. Het voorspelde dat over een paar generaties de mensen in grote delen van het land soppend zouden rondlopen. Grommend over zoveel gebrek aan historische kennis, vertelde Meijer over de discussie die hij in het begin van de jaren vijftig voerde.
Toen verscheen het boek Dredge, Drain, Reclaim van Johan van Veen – Rijkswaterstaat’s vroegste whiz-kid die al in 1929 de eerste schets maakte van het Deltaplan zoals dat dertig jaar later zou worden uitgevoerd. Van Veen beschreef hoe de zeespiegel ‘vibreert’ – naast het dagelijkse ritme van de getijden is er ook een op- en neergaande beweging tot in alle eeuwigheid. De laatste zeven, achtduizend jaar is de zeespiegel met achttien meter gestegen. Van Veen, Meijer en hun tijdgenoten bespraken dat Nederland over enkele eeuwen met zo’n vijfentwintig meter zand en klei zal moeten worden opgehoogd. Zij schatten de benodigde grondstof op zeshonderdduizend miljoen kubieke meter.
Er was, zei Meijer, niets nieuws onder de zon.

De enige zekerheid is dat het water stijgt en het land zinkt.
In zijn prachtige proefschrift Het Lege Land, maakte de
hoogleraar in de geschiedenis van de architectuur aan de Vrije Universiteit Auke van der Woud het stijgen van de vloed en het zinken van het land aanschouwelijk. Hij beschreef getuigenissen van bewoners van Enkhuizen die letterlijk zagen hoe het water in de negentiende eeuw steeds hoger rees: ‘In het begin van de achttiende eeuw reed men nog met een paard en wagen buitendijks van Harlingen naar het zuiden. Honderd jaar later reikte de zee tot de teen van de dijk. Als gevolg van het langzaam warmer wordende klimaat waren waarnemers vanaf de late achttiende eeuw getuige van een gestaag verder oprukkende zee en lang niet alleen bij Harlingen. Bij Kuinre en Blokzijl verdween het voorland. Schokland werd voortdurend kleiner.’
Niet alleen steeg de zeespiegel en klonk het vasteland in, ook het klimaat veranderde, schreef Van der Woud: ‘Het spoor van verwoesting en aantasting dat de zee in de loop van de achttiende eeuw langs de kust trok, is slechts te begrijpen wanneer we aannemen dat het stroomgedrag van het water in die tijd veranderde. Dit kan zeker voortgekomen zijn uit hogere waterstanden, maar er komt waarschijnlijk nog een oorzaak bij die met de klimaatsverandering samenhangt: de wind ging anders waaien. Berekeningen hebben aangetoond dat de wind in 1940 vergeleken met het jaar 1700 veel minder uit het zuidoosten waaide, minder uit het westen en noordwesten en veel meer uit het zuiden en het noorden.’
In de zeventiende eeuw, toen er een kleine ijstijd was en het water aan de poolkappen vastvroor waardoor de zeespiegel tijdelijk lager werd, ontstond een hausse aan inpolderingen. Joh. van Veen becijferde dat op die manier tot het jaar 1900 vijfduizend vierkante kilometer land werd gewonnen. Later, toen de geschiedenis weer haar loop nam, zou evenveel land aan de zee moeten worden teruggegeven.

Dat proces gaat onverminderd voort.
In twee, drie generaties raakte de Hondsbosse Zeewering ‘los’ van de duinen en is bezig in zee onder te gaan.
De bunkers die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog tussen Den Helder en de Belgische kust bouwden, verdwenen voor een deel in het water.
De kans dat Nederlands waardevolste intertijdengebieden zoals de Waddenzee, de Ooster- en Westerschelde in tact zullen blijven is gering. Het wassende water zal, daar gaat Rijkswaterstaat van uit, op de duur banken en platen in de Waddenzee overspoelen. Het wantij, een kronkelende rug tussen de grijpscharen van de geulenstelsels, kan wel eens definitief onder water verdwijnen.
De Oosterschelde, die in het begin van de jaren tachtig een doorlaatbare kering kreeg om platen, slikken en gorzen te redden, lijdt aan het fenomeen zandhonger. Om de natuur te redden en de rivier te behouden als fourageergebied voor honderdduizenden watervogels, zouden zeshonderdmiljoen kubieke meters zand naar de Oosterschelde moeten worden getransporteerd. Anders zal die veranderen in één grote watervlakte. En zal de investering van zeven miljard die de doorlaatbare kering kostte tevergeefs zijn geweest.
Intussen ontving Van Veen – die ooit een spreekverbod van Rijkswaterstaat kreeg om zijn onophoudelijke dringende waarschuwingen tegen een superstorm en het wegzinken van Nederland – opnieuw postuum erkenning. In de ‘operatie-zandsuppletie’ werden door Rijkswaterstaat al jarenlang honderden miljoenen kubieke meters zand op het strand gestort om de kustlijn van Nederland te redden tegen afbrokkeling. In de regeringsnota Kustbalans 1995 werd het voornemen van 1990 herhaald dat de driehonderdvijftig kilometer lange kustlijn niet mag terugwijken. Vóór 1990 braken zware stormen en hoge vloeden stukken duin en strand af van de kust en werd Nederland gaandeweg kleiner. Toen besloot Rijkswaterstaat dat het genoeg was. De begrippen dynamisch handhaven en kustgenezing werden geïntroduceerd. Dat is zoiets als houden wat je hebt via het vrije spel van de ecologische krachten en met een beetje hulp van zandzuigers en bulldozers. Zand uit de Noordzee verplaatsen naar ondiepe zones onder de kust.
Vroeger werd de vloed bestreden met dijken, strekdammen zoals de Hondsbosse Zeewering en strandhoofden. Dat was de zogenaamde harde oplossing. Intussen heeft Rijkswaterstaat de zee beter leren begrijpen en bekeerde de dienst zich tot de theorieën van Andries Vierling, rentmeester van Steenbergen in de zestiende eeuw. Vierling schreef dat we het water ‘zachtkens en soetekens’ moeten begeleiden.
Zo wil Rijkswaterstaat anticiperen op de stijging van de zeespiegel. En zo zal het komende decennium voor zo’n kleine honderd miljoen gulden per jaar Nederland worden gered van de ondergang.

Goddank zal eens ook aan dat ophogen een eind komen.
Samen met drs. R.Hillen van de dienst getijdenwateren van Rijkswaterstaat verkende ik de plaats van het Romeinse fort Brittenburg voor het strand van Katwijk. We stonden aan de vloedlijn en Hillen filosofeerde over de Noordzee die was, verdween, weer kwam en opnieuw zal verdwijnen.
‘Zo’n twintig duizend jaar geleden was de ijstijd op z’n hoogtepunt. Toen stond het water ruim honderd meter lager dan nu. De Noordzee was vrijwel droog, de Doggersbank was bewoond,’ zei hij.
Toen kon je nog naar Engeland lopen?

‘Dat was achtduizend jaar geleden nog zo,’ corrigeerde hij. ‘En als we het ritme van de beweging van de zee volgen kunnen we menselijkerwijs gesproken over acht- tot tienduizend jaar weer naar Engeland wandelen. Wat er ook gebeurt, alles wat wegzinkt komt eens weer boven.’
De Drunense duinen waren ooit echte duinen en het land daarvoor was water.
De Utrechtse heuvelrug keerde ooit de zee.
De Grontmij, een onderneming die z’n geld verdient aan het verplaatsen van grond en zand en het ophogen van Nederland, gaf eens tekenaar Rudolf Das opdracht een futuristische schets te maken over zinkend Nederland achter een muur van water. Das liet het halve land onder water verdwijnen. Maar ter hoogte van De Bilt werd het tij gekeerd. Want daar stond het kantoor van de Grontmij.
Er is goede hoop, voorspelde Hillen, dat tegen die tijd
het water zich weer zal terugtrekken. Dankzij de eeuwige op- en neergang van de zee, de cycliciteit van het klimaat en de regelmatige frequentie van de ijstijden.
En soms wordt alle logica verstoord door onverklaarbare verschijnselen. Ineens kan de kust zich spontaan herstellen door het mirakel van zandgolven – zoiets als enorme wandelende zandbanken. Voor de kust van Zeeland ontwikkelde zich de laatste jaren op die manier een wadachtig landschap, een voordelta van miljoenen kubieke meters zand.

Op het laagste punt van Nederland in Nieuwerkerk aan de IJssel, zakt de bodem intussen alsmaar verder weg. Ambtenaar J.A. te Pas van de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat moppert over de waterschappen die geheel zelfstandig de ideale grondwaterstand bepalen voor hun ingelanden. Als de boeren vinden dat de waterstand te hoog is en slecht voor het gewas, wordt er gemalen. Als de machines groter en zwaarder worden, wordt de waterstand verlaagd om te voorkomen dat ze wegzakken in de drassige bodem. Onder het maaiveld, zegt Te Pas, ligt een dikke laag blubber. Hoe meer water uit die laag gemalen wordt, hoe verder de bodem inklinkt.
Om dat te compenseren moeten óók de dijken worden verhoogd.
‘We malen ons letterlijk omlaag,’ zei directeur H.L.F.Saeijs van de directie Zeeland van Rijkswaterstaat.
Met het zakken van de polders zakken de rivierdijken mee.
Het hoofd van de technische dienst van het Hoogheemraadschap Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, ir. W.G.Epema, vertelde me eens ‘in een permanent gevecht gewikkeld te zijn met de hoogheemraden en de ingelanden'(de boeren) over het grondwaterpeil. Ze willen het hele jaar hun bouw- en weidegrond kunnen bereiken en dat is fataal voor het land.
De Alblasserwaard is een sprekend voorbeeld van het verval van Nederland. Op de Elshoutsluis in Kinderdijk, met een gezicht op zestien molens die ooit uit pure rivaliteit werden gebouwd door twee concurrerende waterschappen, doceerde Epema de geschiedenis. Eens had het water vrij verval. De boeren loosden via sloten op het oppervlaktewater van de polders, de polders loosden op de lage boezem en de lage boezem kwam uit op de hoge boezem. En zo was het goed. Het droge seizoen duurde maar kort. Als het water steeg, liepen de polders onder.
Toen werd de Alblasserwaard omdijkt en er was land. De Krimpenerwaard, IJsselmonde en de Lopikerwaard volgden. Het water in de rivier werd als het ware in een keurslijf gedwongen en werd alsmaar hoger. Het water kon niet meer op natuurlijke wijze worden geloosd. Er werden kanalen gegraven naar Kinderdijk, een van de laagste delen van het land. Er kwamen molens, stoomgemalen en electrische gemalen om de natuur te hulp te komen. Omstreeks het jaar 2000 zal achter het gemaal een groot stuwmeer voor tijdelijke opslag van water moeten worden aangelegd. Want aan alle klassieke mogelijkheden voor lozing van water via kanalen, gemalen en rivieren naar zee komt eens een eind. Vijf eeuwen geleden lag de Alblasserwaard anderhalve meter hoger dan nu.
‘Eigenlijk is het inklinken van de bodem een groter probleem dan het stijgen van de zeespiegel,’ meende dr.J.Dronkers van de dienst Getijdenbewegingen van Rijkswaterstaat. Hij bezocht Bangkok waar de bodem elke tien jaar een meter valt als gevolg van het winnen van drinkwater. ‘In Nederland gaat het ook steeds harder. Al die mensen die hier wonen hebben een negatieve invloed op de bodem.’

De ironie wil dat de waterschappen, die alsmaar bezig zijn het land naar beneden te malen hun eigen werkgelegenheid veilig stellen: dat is het verhogen van de dijken.
In de brochure Druk op de Dijken, stelde de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen(TAW) de vraag of ‘met het versterken van de rivierdijken een blijvende bescherming tegen overstroming kan worden geboden.’
Het antwoord was nee.
‘De geschiedenis toont aan dat dit niet het geval is. Overstromingen van de grote rivieren zijn er altijd geweest, maar enkele eeuwen geleden waren de gevolgen daarvan nog te overzien. Met de voortschrijdende bedijking werd weliswaar een zekere beveiliging tegen overstromingen geboden, maar hierdoor werd ook de bewegingsruimte van de rivier beperkt.(…) Om het gevaar van overstroming tegen te gaan moesten de dijken steeds verder worden versterkt en verhoogd.’
Hogere dijken maken het achterland kwetsbaarder – schreef ook het vroegere hoofd van de Deltadienst Ferguson in zijn boek Dialoog met de Noordzee. ‘Hoe hoger de stormvloed zich boven het achter de dijken gelegen land kan verheffen, hoe rampzaliger het effect van een dijkdoorbraak.’
Alleen maar versterken van de dijken is niet genoeg.
Rivieren moeten meer ruimte krijgen. Domme woningbouwprojekten aan de buitenkant van de dijk zoals bijvoorbeeld Tiel, Zaltbommel en Druten willen, verminderen de veerkracht van de rivier en vergroten het overstromingsgevaar.
Luitzen Bijlsma zei het zo: ‘Nederland heeft een fantastisch systeem, het zand is in vrije beweging en de kust kan zichzelf repareren. We zitten voor een prik op de eerste rang. Maar als we meer zaken gaan vastleggen vernielen we die veerkracht. Een boulevard voor toeristen? Een patatkraam in de uiterwaarden? Niet doen. De rivier heeft een buffer nodig. We moeten voorzichtig zijn met de kust. Vergelijk de Nederlandse kust nou eens met Duitsland waar eilanden bijna betonnen bunkers zijn geworden. Of met België waar de kust is volgebouwd met hotels. In de Mississippi is de harmonie ook geheel zoek. Kademuren rondom de Maas betekent een conflict met de rivier. Dat moeten we niet doen. Vroeger zeiden we, je moet de vijand bestrijden. Nu geldt voor Rijkswaterstaat dat we in harmonie met het water moeten leren te leven.’

Een beetje minder hovaardij en meer vertrouwen.
Want alles herhaalt zich in een eindeloos ritme.
De baan die de aarde rond de zon beschrijft is elipsvormig. De afstand wisselt. Als de aarde dichter bij de zon verkeert wordt het warmer en is er volgens de theorie van Milankovitch sprake van een interglaciale periode. Die beleven we nu.
Het maximum van de glaciale(koude) periode ligt achttienduizend jaar achter ons.
Bovendien staat ook de stand van de aardas niet constant in dezelfde richting. Die vibreert waardoor de instraling anders wordt en de temperatuur verschilt.
De Rijksgeologische Dienst deelde me mee dat dat het vast staat als een huis dat weldra een glaciale periode terug zal keren.
Die zal 24.000 jaar gaan duren.
Het is mogelijk, daar wordt door optimisten nu al rekening mee gehouden, dat het zogenaamde broeikaseffect gecompenseerd zal worden door de komst van de glaciale cyclus.
We moeten nog even volhouden.

Polderpers